
aan zijne vier armen, zijne gedrongen gedaante en zijn symbolischen
olifantskop, die hem als den god der wijsheid en voorzich-
tigheid kenmerkt. Wat ons in zijne voorstellin'g wel het meest
hevreemdt, is het bakje, batasa geheeten, en vaak door een
menschenschedel gevormd, waaruit hij zieh voedt met zijn snuit.
Hij toont ons in een merkwaardig voorbeeld, hoe de beeidende
kunsten terug werken op de mythen waaruit hare voorstellingen
ontstaan zjjn. Om een olifantshoofd op een menschelijk lichaam
te doen passen, moest het wel onnatuurlijk zwaar en gedrongen
gemaakt worden, en hieruit ontstond weder de voorstelling van
Ganesa’s onverzadelijkheid, die er toe geleid heeft dat hij altijd
als etende wordt voorgesteld.
Over de overige Brahmaansche goden, die onder de voorwer-
pen van der Hindoe-Javanen vereering eene meer ondergeschikte
plaats innamen, en waaronder de zonnegod Soerja, met den
wagen waarmede hij zijn dagelijkschen weg door het luchtruim
aflegt, wel het meest schijnt voor te komen, zal ik hier niet
verder uitweiden. Het wordt tijd tot eenige opmerkingen over
het Boeddhisme op Java over te gaan.
Over den geest en de strekking der Boeddhistische leer werd
reeds vroeger het een en ander opgemerkt’). Herinneren wij
ook met een enkel woord aan hären oorsprong. Omstreeks 600
jaren v. C. trad in Hindostan een koningszoon uit het rijk Ka-
pilawastoe, aan den voet van het Himalaja-gebergte gelegen,
als hervormer op. Zjjn naam was Gautama, maar hij is onder
zijne volgelingen meer bekend bij de namen van Sakja-moeni,
d. i. de kluizenaar uit het geslacht Sakja, en van Boeddha, d. i.
de verlichte. In weelde opgevoed, werd hij zoo diep getroffen
door het gezicht der menschelijke eilende, dat hij kroon en rijk
liet varen om in de scholen der Brahmanen onderricht te zoeken
over den oorsprong des leeds en de middelen om het te ver-
zachten. Met vindende wat hij zocht, besloot hij zieh geheel van
de wereld terug te trekken en leefde hij als kluizenaar onder de
strengste boetedoeningen. Ha zes jaren meende hij dat hem het
' ) D l. I . 3 3 7 .
licht der waarheid was opgegaan, en nu doorreisde hij 20 jaren
lang de landen van midden-Indie als een bedelaar, predikende
hoe het menschdom van zijne eilende, waaraan wegens de gedurige
wedergeboorten, door de Brahmanen geleerd, nimmer een einde
zou komen, door de bespiegeling over de nietigheid van het zijn,
de oplossing in de nirwana, kon worden verlost.
Het schijnt oppervlakkig niet gemakkelijk in te zien wat aan
deze nihilistische wijshegeerte, waarvan de eigenlijke strekking
de bevatting der menigte geheel te boven ging, de macht gaf
om de grondslagen der geheele Indische samenleving te schokken
en om te woelen. Bij nadere beschouwing der gevolgen die uit
Boeddha’s leer getrokken werden, wordt de zaak duidelijk. Het
gevoel van medelijden, dat het uitgangspunt van zijn stelsel vormde,
beheerschte ook geheel zijne moraal. Yoor hen die nog nietrijp
waren om met verloochening der wereld in een leven van kuisch-
heid en armoede den weg der wäre kennis te betreden, trachtte
hij toch het lijden des bestaans te verzachten. Hij predikte aan
allen beheersching der hartstochten, algemeene menschenliefde,
welwillendheid en barmhartigheid jegens alle schepselen, lijdzaam-
heid en vergevensgezindheid. „Verminking bevrijdt den mensch
van leden die toch vergankelijk zijn; moord van een verachteljjk
lichaam dat toch moet sterven.“ Al het onrecht en leed dat den
mensch treft, heeft hij altijd te wijten aan hetgeen door hem in
dit of een vroeger leven gedaan of verzuimd is , en er bestaat
dus geen grond om iemand daarom te haten. Alle menschen
zonder onderscheid als deelgenooten derzelfde eilende beschou-
wende, vermaande Boeddha hen om het leven door werkdadige
liefde elkander zoo aangenaam mogelijk te maken. De werkhei-
ligheid der Brahmanen, hun pronken met vroom vertoon, ver-
vulde hem slechts met weerzin. Men moest weldoen in het verborgen,
zijne verkeerdheden met berouw en boete openlijkvoor
meer in heiligheid gevorderden belijden.
In het stelsel van Boeddha verviel het gansche kastenwezen
en werd de wezenlijke gelijkheid aller menschen erkend. Hij
richtte zjjne prediking niet enkel tot de Dwidja’s , maar ook tot
de verachte Soedra’s , ja zelfs tot de onreinen, die uit de onwet