
 
        
         
		verboden  en  het  gansche  product  moest  aan  den  Sultan  geleverd  
 worden,  die  voor  de  bahar  7  ä  8  Spaansche  matten  betaalde.  
 Uit  des  Sultans  handen  ging  de  gansche  voorraad  over  in  de  
 pakhuizen  van  de  Compagnie, die  de bahar met vijftien Spaansche  
 matten  voldeed  ’).  Men  rekent  dat  in  de  18de  eeuw  gemiddeld  
 jaarlijks  9000  bahars  peper  aan  de  Compagnie  geleverd werden;  
 maar  de  Lampongs  leverden  daarvan  een  grooter  deel  dan  het  
 eigenlijke  Banten.  Yan  jaar  tot  jaar  was  de  opbrengst  zeer  ver-  
 schillend.  In  1723  bedroeg  zij  13,000,  in  1724  19,000,  in  1725  
 slechts  11,000  bahars.  Na 1775 kon zij  slechts eenmaal,  in  1781  , 
 11,000  bahars  halen  en  zonk  het  volgende jaar  tot  4500 bahars,  
 terwijl  de  vijf  volgende  jaren  gemiddeld  5500  bahars  leverden.  
 Ofschoon  Banten  ook  voor  de koffiecultuur  geschikt  werd  geacht,  
 was  der  bevolking  alleen  de  peperteelt  aanbevolen,  en  zelfs  de  
 teelt  van  meer  koffie  dan voor ’s lands eigen  verbruik noodig was,  
 bepaald  verboden.  Ook  de  indigocultuur,  in  1734  aangeprezen,  
 was  sedert  weder  verwaarloosd,  omdat  de  Bantenner  tot  de  ver-  
 eischte  bewerking,  die  de  levering  in  droge  stukjes  beoogde,  ’t  
 zij  uit  onwil  of onverstand,  niet  te  bewegen  was.  In  1755  was  
 het  aantal  suikermolens  door  de  Hooge  Regeering  voor  Banten  
 op  4  bepaald,  waarvan  sedert  twee  werden  aaneengetrokken,  
 terwijl  in  1787  allen  in  verval  waren2).  Zoo  wist  het  stelselder  
 Compagnie  de  welvaart  harer  onderdanen  te  bevorderen,  en men  
 mag  het  zeker  wel  als  een  illusie  beschouwen,  wanneer  de  
 Rovere  van  Breugel  zieh  voorstelde  dat  Banten  tot  een  veel  
 hooger  trap  van  ontwikkeling  zou  zijn  gestegen,  indien  het  na  
 het  einde  van  den  opstand  in  1752  onder  haar  rechtstreeksch  
 bestuur  was  gebracht  3). 
 Wij  willen  thans  nog  even  den  blik  naar  Tjeribon  wenden,  
 om  ons  daarna  bezig  te  houden  met  den  toestand  van  dat  uit-  
 gestrekte  gedeelte  van  Java,  dat  als  het  eigenlijke  Compagnie’s  
 gebied  te  beschouwen  is. 
 In  1733  was  in  Tjeribon  de  vierde  Sultan  Sepoeh  gestorven  
 en  door  den  vierden  Sultan  Anom  als  vijfde  Sultan  Sepoeh 
 *)  De  Rovere  van  Breugel.  111.  2) De  Rovere  van  Brengel.  342  vv. 
 3)  De  Rovere  van  Brengel.  118.  vv. 
 opgevolgd.  Deze  vorst  voerde  het  bewind  gedurende  64  jaren  
 en  overleed  in  1797.  Yolgens  de  regeling  van  1752  l)  moest  hij  
 nu  niet  weder  door  Sultan  Anom,  maar  door  een  zijner  eigen  
 zonen  worden  vervangen.  Daartoe  was  echter  reeds  in  1762,  
 met  goedkeuring  der  Compagnie,  niet  de  oudste  en  echte  zoon,  
 Radja Kanoman geheeten,  maar  een jongere  en  onechte aangewe-  
 zen 2),  wat  bij het  overlijden  van Sultan  Sepoeh  Y  tot  de gewone  
 twisten  aanleiding  gaf  en  dit  gewest,  dat  zoolang  in  de  diepste  
 rust  had  verkeerd,  ook  op  zijne  beurt  tot  het  tooneel  maakte  
 van  de  hevigste  beroeringen. 
 Het  verdeeld  gezag  had  de  Tjeribonsche  vorsten  in  nog  grooter  
 afhankelijkheid  van  de  Compagnie  gehouden  dan  de  Sultans  
 van  Banten.  De  inkomsten  die  zij  van  hunne  landen  hieven,  
 waren  ruim  genoeg  om  hen  in  staat  te  stellen  zieh  te  kwijten  
 van  de  verplichting  om  de  Compagnie  de  kosten  der  bezetting  
 te  vergoeden,  zonder  dat  zij  noodig  hadden  zieh  in  schulden  te  
 steken; — want men achtte een fortje met een honderdtal koppen be-  
 mand toereikend om  dit  vreedzaam  gewest  in  toom  te  houden; —  
 maar  overigens  hadden  die  vorsten  niets  in  te  brengen:  de  Resident, 
   die  tevens,  als  Koopman  of  Opperkoopman,  het  geheele  
 bestuur  van  den  handel  had,  heerschte  met  bijna  onbeperkt  
 gezag  3).  De  regentschappen  Galoe,  Limbangan  en  Soekapoera,  
 waarvan  de  beide  laatste  thans  tot  de  Preanger  behooren,  werden  
 rechtstreeks  als  Compagnie’s  landen  door  hem  bestuurd 4).  
 Tjeribon  werd  niet  tot  het  Gouvernement  der  Noordoostkust  
 gerekend,  maar  vormde  een  bijzonder  kantoor,  alleen  onderge-  
 schikt  aan  de  Hooge  Regeering  te  Batavia.  Wegens  den  over-  
 vloed  van  producten  werd  het  tot  de  voordeeligste  bezittingen  
 der  Compagnie  gerekend.  De  jaarlijksche  opbrengst  werd geschat  
 op  1000  kojans  rijst,  een millioen  ponden  suiker,  30,000  ponden  
 katoenen  garens,  10,000  ponden  indigo.  De  schattingen  van  de  
 koffieopbrengst  wisselen  af  van  9500  tot  17300  pikols  s);  zij 
 h   Zie  boven,  blz.  452.  2)  Engelhard,  Rapport  over  d. Cherib.  onl.  in  Ind. Arch. 
 I I I .  328,  332.  3)  D.  v.  Hogendorp,  Bericht.  3. 
 4)  Vgl.  Engelhard,  Overzigt.  4 5 ,  met  Daendels,  Staat  der  O.  I .  bezittingen.  2. 
 5)  Huysers,  Beschrijv.  d.  O.-Ind.  etabl.,  129,  geeft  het  eerstgenoemde,  Lauts, 
 IV.  187,  voor  een  iets  later  tijdstip  het  tweede  bedrag  op.