
 
        
         
		goed  Goenong  Parang  of  Soekaboemi  ging  dit  zoo  gemakkelijk  
 niet.  Dit  land  was  in  Januari  1813  yoor  gezamenlijke  rekening  
 gekocht  door  Raffles,  Mac  Quoid,  N.  Engelhard  en  A.  de  Wilde  
 en  onder  administratie  van  laatstgenoemden  gesteld,  die  er  in  
 slaagde  zieh  bij  de  opgezetenen  als  een  vader  bemind  te  maken  
 en  het  land  tot  zulk  een  hoogen  trap  van  ontwikkeling  en  pro-  
 ductie  te  brengen,  dat  het  als  het  model  der  particulière  landen  
 geroemd  werd.  Hoe  men  in  het  afgetrokkene,  wegens  de  moge-  
 lijke  misbruiken,  over  het  Europeesch  landbezit  möge oordeelen,  
 tegen  de  wijze  waarop  Soekaboemi  beheerd  werd, kon geen  enkele  
 bedenking  worden  geopperd.  Het  eenige  bezwaar  wortelde  in  de  
 vraag,  of  de  koffie  door  dit  landgoed  opgebracht  al of niet  in het  
 Gouvernementsmonopolie  begrepen  was.  Zij  was  dit  niet  volgens  
 de  bepaling  der  koopconditiën,  dat de te verkoopen landen van alle  
 geforceerde  leveringen  tegen  onevenredige  prijzen  zouden  bevrijd  
 zijn ;  maar  Raffles  zelf  had  den  misslag  door  hem  gepleegd, toen  
 hjj  aan  de  verkrijging  van  landbezit  persoonlijk  deelnam,  moe-  
 ten  boeten  door  eershalve  te  wijken  voor  het  gevoelen  van  Gillespie, 
   dat  een  ander  artikel  der  koopconditiën,  bepalende  dat  
 de  verkochte  landen  zouden  onderworpen  blijven  aan  de  alge-  
 meene  wetten  en  koloniale  verordeningen  van  het Gouvernement,  
 bet  land  Soekaboemi  aan  het  koffiemonopolie  onderwierp.  De  on-  
 gerijmdheid  dezer  uitlegging,  die  eene  zeer  duidelijke  bepaling  
 door  eene  zeer  vage  en  algemeene  laat vernietigen, springt in het  
 oog,  en  het  is  zeker  niet  te  verwonderen,  dat  na  het vertrek van  
 Raffles,  toen  zijn  aandeel  op  zijne medeëigenaren was overgegaan,  
 dezen  hun  goed  recht  zöchten  te  handhaven.  Commissarissen-  
 Generaal  lieten  de  zaak  onbeslist,  maar  bij  den  geest  die  het be-  
 stuur  van  baron  v.  d.  Capellen kenmerkte, is het niet te verwonderen  
 ,  dat  de  eigenaars  na  hun  vertrek  slechts  doove ooren vonden.  
 De  Wilde  vertrok  naar  Nederland  om  daar  herstel  van  grieven  
 te  zoeken,  en  keerde  terug  met  een  koninklijk  besluit,  dd.  11  
 Juli  1821,  waarbij  hem,  bij  wijze  van  dading,  verhooging  van  
 den  prijs  der  door  hem  t'e  leveren  koffie,  te  regelen  naar  den  
 gemiddelden  marktprijs,  werd  toegestaan.  De  Indische  regeering  
 stelde  dit  besluit  eenvoudig  buiten  effect,  bewerende  dat  de 
 Wilde  den Koning  door  valsche  voorstellingen  misleid  had.  Zijn  
 beroep  op  den  Koning  werd  hem  bovendien  zeer  kwalijk  geno-  
 men,  en  de  administratie  spaarde  hem  geene  kwellingen  en  arbi-  
 traire  maatregelen  om  hem  voor  zijne  vermetelheid  te  straffen.  
 De  eigenaren,  in  den  toestand  van  den  aarden  pot  tegenover  den  
 ijzeren  verkeerende,  besloten  na  lange  onderhandelingen  te  be-  
 rusten  in  het  aanbod  der  Hooge  Regeering,  om  hun  Soekaboemi  
 voor  f   800,000  af  te  koopen,  waarmede  het  onbetwist  
 monopolie  in  de  gansche  Preanger  was  hersteld.  Zij  wilden  echter  
 geen  afstand  doen  van  het  aan  een  koninklijk  besluit  ont-  
 leende  recht  om  voor  de  door  hen  geleverde  koffie  alsnog  den  
 verhoogden  prijs  te  ontvangen;  maar  moesten  ook  in  dit  opzicht  
 voor  hoogere  macht  bukken.  De  hoop  dat  hun  in  het  Moeder-  
 land  alsnog  recht  zou  geschieden,  werd  verijdeld.  Men  beriep  
 zieh  daar  op  het  fait  accompli,  en  gaf  hun  te  kennen  dat  hun  
 een  rechtmatige  aanspraak  op  vergoeding  z o u   zijn  toegekend,  
 indien  zij  niet,  zonder  Zijner  Majesteits  nadere  beschikking af te  
 wachten,  van  de  voordeelige bepalingen in ’s Konings besluit had-  
 den  afgezien *). 
 Aan  al  de  geschetste maatregelen  om  het dwang- en monopolie-  
 stelsel  te  doen  herleven,  werd  eindelijk  de  kroon  opgezet  door  
 de  publicatie  van  20  Mei  1828  2),  regelende  het  verblijf  en  het  
 landbezit  van  Europeanen  op  Java.  De  bedoelingen  waarmede  
 het  Europeesch  landbezit  en  de  rechtstreeksche  aanraking  van  
 den  Europeeschen  handelaar  met  den  inlander  zoo  in  de  Preanger  
 als  in  de  Yorstenlanden  was  tegengegaan,  konden  niet  vol-  
 komen  verwezenlijkt  worden  zonder  eene  nadere  bepaling,  die  
 de  lästige  indringers,  zoo  vaak  zij  der  Regeering ongelegen kwa-  
 men,  geheel  uit  de  binnenlanden  weerde.  Bij  genoemde  publicatie  
 werd  het  recht  tot  inwoning  of  verblijf  van  Europeanen  op  
 Java  afhankeljjk  gemaakt  van  een  nauwkeurig  voorafgaand  onx) 
   Zie  over  deze  treurige  zaak  de  Ned.  vert.  van  Crawfurd’s  »Indische  Archipel»,  
 D.  I I ,   bl.  XXXV—XLVII;  P .  de  Haan,  t .  a.  p.  189—192;  Doornik,  Vrijm.  
 Ged.  181—191;  P .  Mijer,  Diss.  de  Commercio  etc.  106—10.9;  A.  de Wilde, Adres  
 aan  Z.  M.  Amst.  1838.  Als  verdediger  der  Regeering  treedt  op  C.  S.  W.  v.  Ho-  
 gendorp,  Coup  d'oeil.  281—287.  2)  Stbl.  no.  20.