
 
        
         
		doelde  „verbeteringen“  aangewezen;  want  de  meest  geschikte  
 gelegenheid  om  daarop  terug  te  komen,  zal  zieh  natuurlijk  bij  
 de  besohrijving  der  verschillende  residentien  in  bet  derde  deel  
 yoordoen.  Daarentegen  heb  ik  gemeend  in  die  „verbeteringen“  
 vooral  plaats  te  moeten  geven  aan  eenige  bijzonderheden  over  
 de  Javaansche  literatuur  die  het  onderzoek  der  laatste  jaren  
 heeft  aan  het  licht  gebracht. 
 Het  zal  bij  voortduring  mijn  streven  zijn,  de  gebreken  en  
 omissien  die  zieh  in  mijn  werk  openbaren,  te  verbeteren  en  
 aan  te  vullen.  De  gelegenheid  die  het  derde  deel  mij  daartoe  
 bieden  zal,  wil  ik  niet  ongebruikt  laten  voorbijgaan.  Maar  een  
 der  grootste  voorrechten  die  mij  zou  kunnen  ten  deel  vallen,  
 zou  wezen  in  eene  tweede  uitgave  mijn  werk  van  alle  in  den  
 loop  zijner  samenstelling  opgemerkte  fouten  en  lacunes  te  kunnen  
 zuiveren,  en  het  daardoor  aanmerkelijk  nader  te  inengen  
 tot  mijne  voorstelling  van  een  „standaard-werk“  over  Java,  
 zooals  ik  mij  van  den  aanvang  af  voorstelde  te  leveren  voor  
 zoover  mijne  kennis  en  mijne  krachten  veroorloven. 
 Leiden, 
 23  Maart  1878. 
 P.  J.  V e t h . 
 VERBETERINGEN. 
 D E E L   I. 
 .  13  r.  13 y.  o.  staat  zuidwestélijke  lees  noordwestelijke. 
 43  2 y.  b.  „  Karang  Bblong  lees  Karang  Bandong. 
 45  „  1 y .-  o.  Hierbij  had  moeten  vermeld  worden, dat de bloem door den 
 nieuwen  vorst  en  zijne  vrouwen  in  den  vorm  van  roedjak  wordt  ge-  
 geten.  Zie  Cohen  Stuart,  BrStS  Jo ed ä ,  I.  44. 
 53  r.  15 v.  o.  staat  V66r  Junghuhn  heeft  niemand  aan  het  tertiaire gebergie  
 van  dit-  eiland  eenige  aandacht  geschoriken.  De  heer  R.  D. M. 
 Verbeek,  in  zijn  opstel  „over  de  geologie  van  Ja v a “  (Tijdschr.  v.  h.  
 Aardr.  Gen.  D.  I ,   bl.  291)  merkt  op,  dat  reeds  lang  vóór  Junghuhn  
 Hardie  tertiaire  versteeningen  op  Java  verzameld heeft.  Zie  Bull,  de 
 la  Soc.  géol.  de  France,  IY ,  1834,  p.  217. 
 53  r. 5  v.  o. staat  augiet  en  poy'fier  lees  augiet- en  hornblende-porfier. 
 121  „ 1  v.  b.  „  augiet  lees  porfier. 
 158  „ 8  v.  o.  „  Melipona  vidua  lees  Trígona  vidua. 
 201  ,  6  ,   ,   „  De  soorten  van  bijen die  in  deze  paroengpoengs  gehouden  
 worden,  zijn  naar  de  opgaven  van  den  heer  Hoogeveen  niet  
 te  determineeren,  Later  onderzoek  heeft  mij  geleerd,  dat  op  Java  
 hoofdzakelijk  twee  soorten  van  bijen  voorkomen:  Apis  Indica,  de  
 meest  gewone,  verbreid  over  den  geheelen  Archipel,  Hindostán  en  
 Ceilon,  en  kleiner  dan  de  gewone  Apis  mellifica',  en  Apis  dorsata,  
 die  ook  bijzonder  menigvuldig  is  op  Timor, en veel grooter i s , ofschoon  
 niet  zoo  groot  als  de  Apis  zonata  van  Celebes.  Men  houdt  zieh thans  
 bezig  met  proeven  om  de  Apis  mellifica  op  Jav a   te  acclimatiseeren.  
 De  overbrenging  van  eenige  bijenvolken  uit  Europa  naar  den plantentuin  
 te  Buitenzorg  is  den  Heer  Rijkens  uitstekend  gelukt. 
 202  r.  1  v.  b.  staat  Melipona  minuta  lees  Trígona  minuta.  In   de  noot  
 hierbij  staat  157  lees  158. 
 237  i'.  4  v.  b.  staat  Pakiskr  lees  Bekisar.  De  bastaarden  uit  een  Bèkisar  
 en  een  gewone  hen  geteeld,  heeten  Bekikoek.  Zie Roorda,  Jav.  Hand-  
 woordenb.  bl.  946,  947. 
 262  r.  10  v.  o.  Staat  17,291,200  lees  17,298,200. 
 264  r,  3 . V .  o.  Staat  (als cijfer der Javaansche bevolking in Djapara)  742,204.  
 Yolgens  eene  latere  verbetering  in  de  Regeeringsverslagen  bedroeg  
 de  inlandsche  bevolking  van  Djapara  in  1872  reeds  788,645  zielen. 
 265  r.  5  v.  b.  Staat  (als  cijfer  der  Javaansche  bevolking  in  Soerakarta)  
 728,291.  Yolgens  latere  verbeterde  opgave  moet  dat  cijfer  voor  1872  
 gesteld  worden  op  801,610  inlanders. 
 271  r.  9  v.  o.  Het  is  later  gebleken,  dat  de  bevolking  van  Soerakarta  
 voor  187.2  te  laag  was  opgegeven  en ,  in  plaats  van  736,322  zielen,  
 809,641  bedroeg.