
was, bij alle strafzaken die door de Raden van Justitie en
Rechtbanken van Ommegang behandeld werden, de Jury inge-
voerd, en zelfs later bepaald dat deze bij de laatstgenoemde
rechtbanken uit inlanders moest bestaan. De Statuten van Batavia,
waarover Raffles met ingenomenheid spreekt, bleven,be-
houdens de verzachting van enkele straffen in den geest der
Engelsche wetten, het richtsnoer voor de rechtspraak over
Europeanen; die voor inlanders bleef zooveel mogelijk door
hunne eigen instellingen en herkomsten beheerscht.
Wij moeten ons hier ter plaatse vergenoegen met de hoofd-
trekken dezer rechterlijke organisatie, die door het reglement van
11 Febr. 1814 in sommige opzichten, vooral door uitbreiding
der rechtsmacht van de residenten en door de vervanging der
Rechtbanken van Ommegang door alleen rechtsprekende om-
gaande rechters belangrijke wijzigingen ondergingen. De land-
raden werden residentieraden, waarin alleen de resident recht-
sprak en de inlandsche leden slechts een adviseerende stem
hadden. De residentien werden verdeeld in districten, de dis-
tricten in divisien, en aan de inlandsche hoofden, over die groo-
tere en kleinere afdeelingen gesteld, werd eene soortgelijke
rechtsmacht in kleine zaken toegekend, als thans door de regent-
schapsgerechten en districtsgerechten wordt uitgeoefend. Doch in
weerwil van alle verbeteringen bleef de rechterljjke organisatie
van Raffles aan groote gebreken lijden, zooals de vermenging
van machten, spruitende uit de bemoeienis met de dagelijksche
bedeeling van het recht aan de Hooge Regeering vergund; de
gebrekkige regeling van den Hoogen Raad, die binnen het
ressort van Batavia in eenige instantie besliste en tevens hof
van appel was voor de rechtszaken door de beide andere Raden
behandeld; en vooral de geheele instelling der Jury, die, zoo-
wel wegens het gering getal van Europeanen op de drie hoofd-
plaatsen, als door het volkomen gemis aan geschiktheid der inlandsche
bevolking voor eene taak die een hoogen graad van
ontwikkeling en een fijn geveel van recht en zedeljjkheid eischt,
in de praktijk jammerlijk schipbreuk leed ').
*) Breeder handelt over de rechterlijke organisatie Levyssohu Norman. 135—155.
Terwijl de regeling van het gewestelijk bestuur en van het
rechtswezen, behoudens de reeds vermelde latere wijzigingen,
werd tot stand gebracht, bracht ook de commissie aan wier
hoofd kolonel Mackenzie stond, haar onderzoek ten einde. Eene
memorie, gebaseerd op haar rapport en andere in de archieven
voorhanden stukken, werd den 14den Juni 1813 door Raffles
aan den Raad van Indie overgelegd. Eene grondige studie van
alle bescheiden had hem tot de overtuiging gebracht, dat zoowel
dezorgvoorde besehaving en het welzijn der bevolking, als het
welbegrepen belang van den Staat, eene verandering van stelsel
vorderden, en dat het in Britsch-Indie aangenomen stelsel, waar-
van de weldaden en voordeelen den toets der ondervinding hadden
doorgestaan, zieh, behoudens door de plaatselijke gesteldheid
gevorderde wijzigingen, als het beste ook voor Java aanbeval.
Aan het slot der memorie verlangde Raffles het gevoelen der
drie raadsleden schriftelijk te mögen vernemen; maar alleen het
rapport van Muntinghe, dat, in het algemeen aan het plan van
den Luitenant-Gouverneur zijn bijval schenkendej eenige voor-
zichtige bedenkingen opperde, is door den druk openbaar gemaakt.
Deze bedenkingen waren onvermogend om Raffles terug te houden
van de uitvaardiging der proclamatie van 15 October 1813,
waarin de grondslagen van het nieuwe stelsel worden aangewe-
zen. Natuurlijk hecht onze belangstelling zieh voornamelijk aan
dit laatste stuk, waardoor de plannen daad werden; doch wij
kunnenzijne bepalingen niet begrijpen, indien wij niet vooraf we-
ten wat Raffles verstond onder „Gou vernein ents-landen“ , en wat
hij bedoelde waar van „verhuring“ dier landen aan de inlandsche
landbouwers sprake was.
Raffles had van het geheele onderzoek den indruk gekregen,
dat, naar de meening der Javanen, het recht van eigendom alleen
aan den Yorst behoorde, en dat in de gewesten door ver-
drag of verovering in handen der Europeanen gekomen, dit
recht op het Europeesch gezag was overgegaan. Deze laatste
waren de Gouvernements-landen, de landen waarvan het Gouvernement
eigenaar was. De belastingen van den grond of zijne
voortbrengselen geheven, waren te beschouwen als een pacht of