
 
        
         
		die  ramp,  was  zij  tooh  ook  stellig  ten  deele  aan  de overdrijving  
 der  cultuur-  en  heerediensten  te  wijten.  Strenge  gisping  verdienen  
 de  zorgeloosheid  van  den  Resident,  die  verzuimde  de  
 Regeering  op  de  hoogte  te  stellen,  en  het  wangedrag  van  som-  
 mige  inlandsche  hoofden;  doch  den  heer  Rochussen  viel  het 
 niet  moeielijk  zieh  tegenover  de  ook  hem  toegeworpen  beschul-  
 digingen  te  verantwoorden  en  te  toonen  dat  hij,  na  lang omtrent  
 den  waren  toestand  onwetend  te  zijn  gelaten,  zoodra hij daarvan  
 onderricht  was,  al  het  mogelijke  had  gedaan  om  het  kwaad  af  
 te  wenden.  De  rijstbouw  werd  zooveel  mogelijk  door  hem  aan-  
 gemoedigd,  het  irrigatiestelsel  verbeterd,  de  heerediensten 
 dragelijk  gemaakt.  Tegenover  belangrijke  vermindering  der  Gou-  
 vernementscultures  onder  zijn  bestuur,  die van 84,541  tot 70,651  
 bouws  werden  teruggehracht,  stond  dan  ook  een  niet  onaanzien-  
 lijke  uitbreiding  van  de  eigen  cultuur  der  bevolking,  die  van  
 1,478,200  tot  1,547,841  bouws  vermeerderde'). 
 Inmiddels  was  in  1848  in  het Moederland  de  herziening  der 
 Grondwet  tot  stand  gekomen.  Zij schonk  aan  de  Yertegenwoordiging  
 des  Yolks  voor  het  eerst  een  belangrijken  invloed  op  den  
 gang  van  zaken  in  de  Kolonien,  door  de  bepalingen,  dat  het  
 Reglement  op  het  beleid  der  Regeering,  het  muntstelsel  en  de  
 wijze  van  heheer  en  verantwoording  der  koloniale  geldmiddelen  
 bij  de  wet  zouden  worden  vastgesteld,  en  dat  de  Koning  jaar.  
 lijks  een  omstandig  verslag  van  het  bestuur  der  Kolonien  aan de  
 Staten-Generaal  zou  doen  geven.  De  tijding  dat tot die herziening  
 besloten  was,  terwijl  zij  de  Javanen,  die  er  niets  van  begrepen  
 hoezeer  hunne  toekomst  op  het  spei  stond,  volkomen  koud  liet,  
 had  al  aanstonds  bij  de  Europeanen  in  Indie  groote  verwach-  
 tingen  opgewekt,  en  was  door  hen  met  meer  opgewondenheid  
 ontvangen  dan  den  heer  Rochussen  welkom  was.  De  uitkomst  
 beantwoordde  echter  op  verre  na  niet  aan  hetgeen men  zieh had  
 voorgespiegeld.  De  invloed  van  Baud,  die  zelfs  schier uitsluitend  
 de  raadsman  was  van  den  nieuwen  Minister  van  Kolonien,  den  
 heer  Pahud,  handhaafde  op  de  meeste  punten  de  conservatieve 
 *)  Rochussen,  Toelichting,  119. 
 beginselen  en  bestreed  met  goed  gevolg  den  ijver  der  hervor-  
 mingsgezinden,  die  in  den  heer  van  Hoevell,  door  Rochussen  
 uit  Indie  verwijderd,  hun  bekwaamsten  woordvoerder  vonden.  
 Evenwel  werkte  het  eenmaal  aan  de  Yertegenwoordiging  toege-  
 kende  recht  tot  inmenging  als  een  zuurdeesem,  die  allengs  alle  
 deelen  van  het  koloniale  beheer  doortrok,  en  daar  de  beginselen  
 der  hervormers  steeds  dieper  doordrongen,  kan  de  grondwets-  
 herziening  met  recht  als  het  keerpunt in het beleid der Regeering  
 van  Indie,  als  de  aanvang  van  de  zegepraal'dier  beginselen  die  
 reeds  door  Dirk  van  Hogendorp  ontwikkeld  waren,  beschouwd  
 worden.  Reeds  het  bestuur  van  den  Gouv.-Gen.  Duymaer  van  
 Twist  (1850—1856)  kenmerkte  zieh  door  een  anderen  geest  dan  
 dat  zijner  voorgangers.  Onder  anderen  bewees  hij  aan  de  Ja-  
 vaansche  bevolking  een  uitnemenden  dienst  door  de  opheffing  
 der  pasar-belasting  (1852), die, gewoonlijk door Chineezen gepacht,  
 niet  alleen  den  binnenlandschen  handel  belemmerde,  maar  ook  
 aanleiding  gaf  tot  knevelarijen  die  voor  de  bevolking  een  groote  
 kwelling  waren.  Hoe  weinig  men  echter  destijds  nog  geheigd  
 was  iets  te  laten  varen  van  de  geldelijke  voordeelen  die  de  
 Oost-lndische  bezittingen  aan  het  Moederland  afwierpen,  bleek  
 daaruit,  dat  voor  het  gemis  der  pasar-rechten  dadelijk  een  ver-  
 goeding  in  verhooging  van  den  prijs  van het Gouvernementszout  
 gezöcht  werd. 
 Nadat  de  wet  tot  regeling  van  het  Indische muntwezen  in Mei  
 1854  was  tot  stand  gekomen,  werd  in  den  zomer  van  dat  jaar  
 in  de  Tweede  Karner  een  hevige  strijd gevoerd over de beginselen  
 van  het  vast  te  stellen  Regeerings-reglement,  waarin, in weerwil  
 van  de  groote  bekwaamheid  en  energie  door  de  hervormings-  
 partij  aan  den  dag  gelegd,  de  conservatieven  toch  weder  in  het  
 algemeen  de  overhand  behielden.  Dit  neemt  echter  niet  weg  dat  
 vele  bepalingen,  zooals  die  waarbij  de  slavernij  met  1  Jan.  1860  
 werd  afgeschaft  (art.  115)  en  de  bevordering  van  hetonderwijs  
 ook  onder  de  inlanders  werd  voorgeschreven  (art.  125),  die  
 waardoor  een  ruime  mate  van  drukpersvrijheid  en  onbelemmerde  
 toelating  van  gedrukte  stukken  werd  verzekerd  (art.  110),  die  
 welke  den  Gouverneur-Generaal  tot  behoorlijke  regeling  der hee