
 
        
         
		woordelijkheid  op  zieh,  terwijl  hjj  tevens  de  voldoening  had  
 dat  zijne  volhardende  pogingen  in  het  belang  yan  den  soldaat  
 althans  eenige  verbetering  in  de  betaling  der  soldijen  ten  gevolge  
 badden. 
 Doch  welke  nadeelige  gevolgen  deze  geschillen  ook  op  de  
 krijgsbewegingen  mochten  oefenen,  Dipa  Negara  bleef  steeds  in  
 het  nadeel  en  zag  het  terrein  dat  hij  bezet  hield,  gedurig  
 meer  beperkt.  Eene  samenzwering  in  het  district  Soekawati  
 werd,  zoowel  als  eene  andere  ter  hoofdplaats  Soerakarta  zelve,  
 verijdeld  door  de  waakzaamheid  van  Nahuys1),  die  nu  den  post  
 van  Commissaris  bij  de  inlandsche  hoven  hekleedde.  Na  her-  
 haalde  hardnekkige  gevechten  gelukte  het  in  Augustus  aan  
 Cochius  en  Sollewijn  het  land  tusschen  Oepak  en  Prägä  weder  
 geheel  althans  van  de  geregelde  troepen  van  Dipa  Negara  te  
 zu iv e r en en   toen  die  Prins,  in  het  besef  hoeveel  hem  aan  het  
 bezit  van  dat  gewest  gelegen  was,  in  September  er  in  geslaagd  
 was  bij  Brossot  weer  eene  aanzienlijke  macht  over  de  Prägä  te  
 brengen,  werd  hij  met  groot  verlies  teruggeworpen.  Zelfs  de  
 schitterende  wapenfeiten  van  Sentot,  die  op  den  309ten  September  
 de Bägäwäntä  overtrok,  om den  opstand  in  Bagelen  en  Ba-  
 njoemas  te  doen  herleven,  en aan de  kolonne  van  majoor  Busch-  
 kens  eene  zeer  gevoelige  nederlaag  toebracht,  had  voor  den  
 vijand  geen  blijvend  günstig  gevolg,  daar  Kolonel  Cleerens  in  
 aller  ijl  twee  kolonnes  naar  de  bedreigde  gewesten  in  beweging  
 bracht en Kapitein  van  Nauta,  den  7<Ierl  October,  door  een  woe-  
 denden  ruiter-aanval  de benden van  Sentot  geheel  overhoop wierp  
 en,  den  vijand  steeds  voor  zieh  uitjagende,  zijn  zegevierenden  
 tocht  tot  aan  de  oevers  van  de  Bägäwäntä  vervolgde. 
 Kjai  Mädjä,  gebruik  makende  van  de  onkunde  onzer officieren  
 omtrent  de  ongenade  waarin  hij  bij  Dipa  Negara  vervallen  was,  
 trachtte  thans  zijn  verloren  aanzien  te  herstellen  door  eene  on-  
 derhandeling te  openen  met  ToemeDggoeng  Wirä  Negärä,  bevel-  
 hebber  van  de  troepen  des  Sultans.  Nederlandsche  gemachtigden  
 waren  bij  die  onderhandeling 'tegenwoordig.  Een  wapenstilstand 
 van  vijf  dagen  werd  den  priester  op  zijn  verzoek  toegestaan, ten  
 einde  Dipa  Negara  te  raadplegen.  IJit het antwoord van dien prins  
 bleek  echter  dat  Kjai  Mädja  slechts  op  eigen  gezag  gehandeld  
 had.  Toen  nu  de  wapenstilstand  voorbij  was,  trachtte  die priester  
 zieh  met  zjjn  nog  talnjken  aanhang  in  het  Padjangsche  te  wer-  
 pen,  doch  door  de  kolonne  van  le  Bron  de  Vexela  hardnekkig  
 vervolgd,  werd  hij  eindelijk  den  11 den  November,  met  wel  500  
 zijner  volgelingen,  grootendeels  gewapende  santri’s  en  priesters,  
 gevangen  gemaakt  en  naar  Samarang  vervoerd.  Kort  daarna  on-  
 derwierp  zieh  ook  Mas  Loerah,  die  den  opstand  zoolang  in  het  
 Ledoksche  had  gaande  gehouden,  en  zoo  hadden  omstreeks  het  
 einde  van  1828  de  omstandigheden  voor  Dipa  Negara  een  
 zeer  ongunstige  wending  genomen,  en  ofschoon  hij  soms nog  
 kleine  voordeelen  bevocht,  toonden  vele  hoofden  zieh  meer  en  
 meer  geneigd  om  zijne  als  verloren  heschouwde  zaak te verlaten. 
 Inmiddels  was  Kjai  Mädjä  naar  Batavia  overgebracht  en  
 terwijl  hij  daar  gevangen  zat,  besloot  de  Eegeering  van  zijn  
 vermeenden  invloed  op  Dipa  Negara  gebruik  te  maken  om  tot  
 onderhandelingen  met  dien  prins  zelven  te  komen.  In  den  brief  
 dien  men  Kjai  Mädjä  liet  schrijven,  werd  vooral  op  den  voor-  
 grond  gesteld, dat  het  Gouvernement  volstrekt geene  vijandschap  
 koesterde  tegen  den  Islam  en  dus  een  oorlog  voor  de  handha-  
 ving  des  geloofs  eigenlijk  zijn  doel  miste.  Kapitein  ßoeps  be-  
 lastte  zieh  met  de  overbrenging  van  dezen  brief.  Hjj  had  den  
 moed  in  Januari  1829  de  Prägä  over  te  gaan  om  met  Sentot  
 in  persoon  te  onderhandelen,  maar  hij  liep  ernstig  gevaar  voor  
 zijn  leven,  toen  Majoor  Bauer,  niet  tijdig  onderricht  van  den  
 wapenstilstand,  die  gedurende  de  onderhandelingen  zou  worden  
 in  acht  genomen,  den  22sten  Januari  eene  Javaansche  bende  
 aanviel  en  uiteendreef.  ßoeps  zelf  snelde  met  een  Javaansch  
 geleide  naar  Sadong,  waar  Bauer  gelegerd  was,  om  aan  het  
 misverstand  een  einde  te  maken,  en  onze  troepen  waren  zeer  
 verhaasd,  toen  zij  uit  het  midden  der  Javaansche  scharen  een  
 Nederlandsch  officier  zagen  te  voorschijn  treden.  Gedurende  de  
 vordere  onderhandelingen  stak  het  kloeke  gedrag  van  ßoeps  
 günstig  af  bij  de  dubbelzinnige  houding  der  Javaansche  hoofn. 
   42