
den vai van Màdjàpahit zieh hier eene nederzetting vestigde,
die zieh in deze verschansing tegen de oproerige vazallen des
rijks trachtte te verdedigen, maar eindelijk voor de overmacht
zwichten moest ').
Koeta Bosan is niet het eenige overblijfsel uit den Hindoetijd
dat in het regentsehap Lamongan gevonden wordt; maar mijn
bestek verbiedt mij stil te staan bij enkele beeiden en hoopen
van gebakken steen, die nog geen voorwerp van opzettelijk on-
derzoek zijn geweest en waarvan dus het gewicht voor de oudheid-
kunde niet te bepalen is. In het oostwaarts aan Lamongan grenzende
regentsehap Grresik (Grissee) was de hoofdstad ongetwij-
feld reeds in den tjjd van Mädjäpahits bloei een belangrijke
haven en handelsplaats, waar zieh vele vreemdelingen, vooral
Arabieren, hadden nedergezet ; maar Grresik, dat weihaast een
hoofdzetel van den Islam werd, is meer bekend om zijn Mohamme-
daansche dan om zijn Hindoesche gedenkteekenen, waarvan echter
de voorname reden is , dat juist de laatste voor een goed deel
de- bouwstoffen voor de eerste geleverd hebben 2). Ik zal hier
daarover niet in bijzonderheden treden, daar ik er toch later op
moet terugkomen, maar moet thans den lezer verzoeken meer bij -
zonder zijne aandachtte wij den aan het delta-land dat tusschen de
beide hoofdmonden van de Brantas, de Kali Mas en de Kali Porong,
is gelegen, en, met uitzondering van den noordhoek, die tot het
regentsehap Soerabaja behoort, schier geheel door het voorma-
lige regentsehap Sidäkari, thans Sidäardjä genoemd, wordt be-
slagen.
De herinnering van het oude, in de Javaansche overlevering
zoo beroemde rijk van Djenggàlà leeft hier nog voort in de
namen van vier der zes districten, waaruit het regentsehap be-
staat, en die als het eerste, tweede, derde en vierde Djenggàlà
onderscheiden worden, terwijl de beide zuidelijkste districten
het eerste en tweede Eawa poeloe heeten. Het is dus niet onna-
tuurlijk dat men in dat delta-land den hoofdzetel van het rijk
') Wiselias in T. v. Ind. T. L. en Vk. XXIII. 10.
a) Zie Brumund, Verk. Bat. Gen. XXXIII. 182.
Djenggälä heeft gezöcht, d.i. van de nieuwe hoofdstad die door
Ddwä Koesoemä, vorst van Mendang Kemoelan(Prambanan) *), zou
gesticht zijn, nadat hij door groote veroveringen zijn gebied over
een belangrijk deel van Oost-Javä had uitgebreid. Het rijk, naar
die nieuwe hoofdstad genoemd, en waarvan men wil dat de vorsten
van Dähä, Singäsari en Ngoerawan vazallen waren 2) , volgt in de
Javaansche babads, als hoofdzetel der Hindoemacht, op Mendang
Kemoelan, gelijk het gevolgd wordt door Padjadjaran 3) , dat
door een vorst van Djenggälä, die tevens den rijkszetel derwaarts
verlegde, in het westen van Java zou gesticht zijn. Het zijn
vooral de groote, maar, misschien behoudens een kleinen kern
van historische waarheid, geheel tot het gebied der fabelen be-
hoorende daden van den vorst Eaden Pandji Koedä-wanengpati-,
die den naam van Djenggälä nog steeds op de lippen der Java-
nen doen zweven. Zoo ver mij bebend is betwist geen ander
gewest van het eiland aan Sidäardjä het voorrecht van de hoofd-
plaats van het Djenggäläsche rijk binnen zijn landpalen besloten
te hebben. Men zal dus de poging wel gewettigd achten om na
te gaan of de plaatseljjke gesteldheid van dat regentsehap met
het gewone gevoelen omtrent het rjjk van Djenggälä overeenstemt.
Natuurlijk zal men in de eerste plaats vragen of in Sidäardjä
ook Hindoe-oudheden gevonden worden. Het antwoord moet
luiden dat -zij er wel is waar niet zeldzaam zijn, als men de
hier en daar verspreide steenen van oude herkomst en eenige
nu en dan opgedolven urnen en beeldjes wil mederekenen, maar
dat de nog overeindstaande, voor zoover bekend i s , zieh bepalen
tot de tempels die door den heer Hageman onder den naam van
Tjandi Pari beschreven zijn 4) en juist geen hoogen ouderdom
verraden. Men bereikt ze wanneer men, den weg van Soerabaja
naar Porong volgende, dicht bij laatstgenoemde plaats den bin-
nenweg westwaarts naar Krembong inslaat. Zjj liggen dus in het
district Eawapoeloe H , op kleinen afstand van den linkeroever
der Kali Porong, en wel nabij eene dessa die zelve aan deze
*) Zie blz. 102.
8) Zie blz. 42.
H.
2) Zie blz. 108.
4) Tijdschr. v. T« L . en Vk. I I . 394.
9