
met de nog volkomener onderwerping, nog dieper vernedering
der beide overgebleven Javaansche vorsten eindigde.
Commissarissen-Generaal, ofschoon de bevordering van den
vrijen arbeid en de meest mogelijke beperking van allen dwang
beoogende, zagen echter duidelijk in, dat de Javanen noch de
vereischte künde, noch het kapitaal bezaten, om ondernemingen
tot stand te brengen, die, zooals suikermolens, indigomake-
rijen en dergelijke, een fabriekmatige inrichting op groote schaal
vereischen. "Wat aan de Javanen ontbrak moest verschaft worden
door Europeesch vernuft en Europeesch kapitaal. Vermeer-
dering der Europeesche bevolkiDg met uitgifte van gronden aan
Europeanen tot uitoefening van het landbouwbedrijf, stond dus in
hnn stelsel naast de vrijmaking zoöveel mogelijk van den Javaan.
Hun plan was wel doordacht en stond in klare trekken voor den
geest althans van Elout, en dit onderscheidde het zeker günstig
van dat van Raffles; maar in de uitvoering schreden zij voort
met Hederlandsche behoedzaamheid. Toen de Commissie zieh
in de eerste dagen van 1819 ontbond, was de uitgifte van gronden
in beginsel bepaald, maar de wijze van uitvoering moest
nog geregeld worden. De Regeering in Indie begon al spoedig
te neigen tot een stelsel dat het weren van Europeesch landbezit en
de ontwikkeling der Javanen zonder tusschenkomst der Europeanen
op den voorgrond stelde, en in het Moederland ontbrak geheel de
lust om deze zaak tot een punt van ernstige overweging te ma-
ken '). Op die wijze werd het stelsel der Commissarissen-Gene-
raal verminkt. De besluiten die de door Raffles aangevangen
vrijmaking van den Javaan bevestigden en regelden, blevenvan
kracht; maar het noodzakelijk complement dier maatregelen
bleef achterwege. Dit was de oorzaak der mislukking van het
bestuur van den Gouverneur-Generaal van der Capellen, dat in 1819
dat der Commissie, waarvan ook hij lid was geweest, verving; dit
was het wat ook in de oogen van hen die later hare maatregelen
alleen naar de uitkomst beoordeelden, op haar bestuur een don-
kere schaduw wierp. Eerst in onze dagen is door de vaststelling
*) Elout, Bijdragen tot de keonis van het kol. beheer, 1851, blz. 136.
der zoogenaamde agrarische wet aan het koloniaal bestuur eene rich-
ting gegeven die geheel met de denkbeeiden van Elout overeenstemt;
eerst de vlucht die de welvaart der Javanen in de laatste jaren
genomen heeft, kan ons doen zien hoeveel schade de nood des
Moederlands, die tot het herstel- der dwangcultuur aanleiding
gaf, aan I de geleidelijke ontwikkeling van Java heeft toegebracht.
De bepalingen van Commissarissen-Generaal het gewestelijk bestuur
, de rechtspraak, de belastingen en de cultures op Java betreffende
, maken het voornaamste uit dat in dit driejarig tijdvak onze
aandacht vordert; want zij zijn de zaken waarin het lot der
Javaansche bevolking ontegenzeggelijk het meest betrokken was.
De indeeling van Java in residentien werd behouden zooals
zij door Raffles geregeld was, met de volgende wijzigingen.
Batavia, ofschoon het wat het inlandsch bestuur betrefit eene
anomalie bleef vormen, daar hier de inheemsche bevolking
rechtstreeks onder -de Europeesche beambten stond, werd in
zooverre aan de andere gewesten gelijk gemaakt, dat ook hier
een resident aan het hoofd der zaken kwam. Krawang, reeds
door Daendels als landdrostambt georganiseerd, werd nu ook
weder als afzonderljjke residentie beheerd. De zonderlinge re-
geling van het bestuur op Madoera door Raffles maakte voor
een natuurlijkere plaats: Bangkalang werd weder van Soerabaja ge-
scheiden en met Soemenep tot de residentie Madoera vereenigd.
Het getal der residentien was nu tot 20 gestegen *). Hetzelfde
besluit dat deze gewijzigde indeeling regelde, bevatte ook eene
nauwkeurige omschrijving van den werkkring der residenten,
met de bepaling dat zij van de hulp der regenten en andere
bestaande of later te benoemen inlandsche ambtenaren zouden
gebruik maken 2). De positie der inlandsche hoofden bleef on-
geveer zooals ze door Raffles was geregeld, maar de mogelijk-
heid dat zij van hun gezag misbruik zouden maken, werd door
drie gewichtige bepalingen veel beter afgesneden dan door Raffles
geschied was. Terwijl Raffles aan de regenten de keuze
gelaten had tusschen bezoldiging in geld of in land, d .i. in het
recht om van zekere hun daarvoor toegewezen landerijen de
>) Stblad. 1819, n°. 16, art. 1. 2) Aid. art. ,6.