
 
        
         
		de  dood  van  Sultan  Ageng,  die  nog  voor  het  einde  van  1645  
 overleed1),  nadat  in  April  van  dat  jaar  ook  de  Gouverneur-  
 Gen er aal  van  Diemen  was  bezweken.  Het  volgende  hoofdstuk  zal  
 ons  leeren,  hoe  binnen  weinige  maanden  na  zijn  dood  de  vrede  
 tot  stand  kwam  en  de  gevangenen  werden  uitgewisseld.  Het  zal  
 ons  tevens  doen  zien,  hoe  spoedig  de  luister  van  het  rijk  van  
 Mataram  taande,  dat  onder  Sultan  Ageng  den  hoogsten  trap  
 zijner  macht  had  bereikt.  Het  oude  Madjapahit  was  onder  zijn  
 bestuur  herboren  met  zijn  heerschappij  over  schier  geheel  Java  
 en  zijne  aanspraken  op  de  suzereiniteit  over  tal  van  vestigingen  
 op  andere  eilanden  van  den  Archipel.  Wij  lezen  zelfs  dat  hem  
 in  1641  de  leenhulde  van  Martapoera  (Bandjermasin)  op  Borneo  
 weder door een plechtig gezantschap werd aangeboden2). Aan Sultan  
 Ageng  worden  ook  groote  bouwwerken  te  Plered  en  Pasar-gede  
 tot  verfraaiing  der  hoofdstad  toegeschreven.  De  Jayanen  zijn  
 overtuigd  dat  hij  met  bovennatuurlijke  krachten  was  toegerust,  
 en  vereeren  zijn  graf  te  Imägiri  als  dat  van  een  heilige3). 
 De  33jarige  regeering  van  Sultan  Ageng  is  zonder  twijfel  het  
 merkwaardigste  tijdvak  in  de nieuwere  geschiedenis der  Javanen,  
 en  dat  de  inlanders  zieh  op^den  luister  van  dat  'tijdvak  blind  
 staren  is  hun  niet  euvel  te  duiden,  wanneer  men  let  op  wat  er  
 gevolgd  is.  Maar  wanneer  zij  zijne  nagedachtenis  eeren  en  lief-  
 hebben,  doen  zij  ons  denken  aan  die  wonderlijke  vereering  die  
 de  Russen  aan  Iwan  den  Vreeselijke toedragen,  en schijnt het ons  
 bijna  toe  dat  zij  toonen  voor  de slavernij  geboren te zijn. Toch is er  
 voor  die  vereering  eenige  grond.  Ageng  leed  aan  vlagen  van  
 diezelfde  willekeur  en  wreedheid,  die  het  bezit  van  onbeperkte  
 macht  bij  zoovele  tirannen voortbrengt,  maar toonde nog  somtijds  
 een  zekere grootmoedigheid,  die hem,  zoowel  als  zijne bekwaam-  
 heid,  günstig  van  het  gros  der  Javaansche  vorsten  onderscheidt. 
 •)  Volgena  Hageman  en  Crawfurd  in  1646;  doch  zie  v.  Goens  in  Bijdr.  t.  d.  T. L.  
 en  Vk.  v.  N.  I .  IV ,  bl.  364.  De  oorzaak  van  het  verschil  is  dat  het  Jav.  jaar 1568,  
 waarin  dit  sterfgeval  plaats  had,  grootendeels,  maar  niet geheel met 1646 overeenkomt.  
 De  Jonge,  V.  CXXV,  durfde  dus  ook  niet  bepalen  of Sultan  Ageng  in  het  laatst  van  
 1645  of  het  begin  van  1646  overleed. 
 2)  Van  Diemen  bij  de  Jonge,  V.  284.  %  Vgl.  Brnmund,  Indiana,  I.  229  v v 
 NEGENDE  HOOFDSTUK. 
 D e   o p s t a n d   v a n   T r o e n a   D j a j a . 
 Sultan  Ageng  werd  opgevolgd  door  zijn  tweeden  zoon  Pange-  
 ran  Arjä  Praboe  Adi  Mataram,  onder  den  titel  van  Amangkoe-  
 Rat.  Zijn  vader  had  hem  de  voorkeur  geschonken  boven zjjn ou-  
 deren  broeder,  deels  omdat  hij  uit  doorluchtiger  vrouw  was  geboren  
 ,  deels  omdat  hij  hem  voor  bekwamer  hield  ').  De  moeder  
 van  den  nieuwen  vorst  was  eene  Tjeribonsche  prinses,  en  de  
 priestervorst  van  Tjeribon  kwam  hem  te  Mataram  huldigen  en  
 schonk  hem,  het  door  de  geestelijke  hoofden  van  Giri  gegeven  
 voorbeeld  volgende,  op  eigen  gezag  den  titel  van  Sultan  2).  De  
 nieuwe  vorst  vestigde  zijn  hof  in  den  kraton  van  Plered,  die  
 door  zijn  vader  gesticht  was  en  eerst  in  1826  in  den  krijg  met  
 Dipä  Negärä  werd  verwoest. 
 Amangkoe-Rat,  ofschoon  eerst  26  jaren  oud,  was  volleerd  in  
 alle  ondeugden  die  den  Javaanschen  dwingeland  kenmerken.  Hij  
 was  een  wellusteling  en  een  wreedaard,  en  betoonde  zieh  in  den  
 ganschen  loop  zijner  regeering  een  der  grootste  monsters  die  ooit  
 een  troon  hebben  bezoedeld.  Voor  ’t  overige  stond  hij  in  geestkracht  
 en  staatsbeleid  even  ver  beneden  zijn  vader,  als  Cornelis  
 van  der  Lijn,  de  nieuwe  Gouverneur-Generaal,  in  bekwaamheid  
 onderdeed  voor  zijn  voorganger  Antonie  van  Diemen.  Begeerig  
 naar  vrede  met  de  Compagnie  zond  de  Sultan  een  gezantschap  
 naar  Batavia,  om  de  Hooge  Regeering  aan  te  sporen  daartoe de  
 eerste  schrede  te  doen.  Deze  toonde  zieh  dadelijk  bereid  den  
 Arabischen  priester  en  verdere  gevangenen  los  te  laten  en  de  
 voor  Mekka  bestemde  geschenken  terug  te  geven,  waarop  ook  
 de  Nederlandsche  gevangenen  onmiddellijk  de  vrijheid herkregen. 
 *)  Van  Goens,  in  Bijdr.  t.  d.  T.  L.  en  Vk.  v.  N.  I.  IV ,  364,  365.  
 “)  Hageman  in  T.  v.  I.  T.  L.  en  Vk.  I ,   175.