
 
        
         
		sehen  Banten  en  Palembang ‘)  deed  Sultan  Ageng  op  deze  ver-  
 bintenis  bijzonder  prijs  stellen  en  was  oorzaak  dat  de  vorst  van  
 Palembang  zelf  in  1642  de  hofreis  naar  Karta  deed  en  met  vele  
 eerbewijzen  door  den  Sultan  werd  ontvangen 2).  Bangka  maakte  
 misschien  te  dien  tijde  reeds  een  deel  uit  van  het Palembangsche  
 rijk;  maar  het  is  zeker  dat  de  Javanen  van  Madjapahit  ook  
 rechtstreeks  kolonien  op  dat  eiland  gevestigd  hebben.  Men  wijst  
 er  nog  de  plaatsen  aan  waar  de  voormalige  Javaansche  opper-  
 hoofden hun zetel hadden,  en  heeft  er,  vooreenigejaren, oude,in  
 koper  gesneden  piagems  gevonden,  die  van  Javaansche  vorsten  
 afkomstig  zijn 3).  Yan  den  eerst  in  het  begin  der  18ie  eeuw  ont-  
 dekten  tinrijkdom  van  dat  eiland  was  destijds  nog  niets  bekend. 
 De  Engelsche  gezant  te  Mataram  meende  een  middel  gevonden  
 te  hebben  om  zieh  in  de  gunst  van  den  Sultan  te  dringen.  Reeds  
 lang  had  deze  den  wensch  gekoesterd  om  een  aanzienlijk  gezant-  
 schap,  onder  leiding  van  een  Arabischen  priester, naar Mekka te  
 zenden;  hij  had  door  den  regent  van  Tagal  aanzoek  laten  doen  
 bij  de  Hooge  Regeering  te  Batavia,  om  het  met  een  harer  sche-  
 pen  over  te  brengen.  Daar  hoopte  men  door  de  inwilliging  van  
 het  verzoek  de  vrijstelling  te  koopen  der  Nederlandsche  gevan-  
 genen,  die  nog  te  Mataram  werden  opgehouden.  Maar  nu  deden  
 de  Engelschen het aanbod  om dit gezantschap over te voeren,  en het  
 werd  door  Sultan Ageng met beide handen aangegrepen. De Engelschen  
 hadden  tevens  van  de  onderhandelingen  met den Sultan  ge-  
 bruik  gemaakt  om hem in zijn haat tegen de Niederländers te stijven. 
 De  Hooge  Regeering,  van  dit  alles  onderricht,  nam  een  stout  
 besluit.  Zjj  liet  het  Engelsche  schip  opwachten,  aan boord klam-  
 pen,  doorzoeken,  en  de  leden  van  het  gezantschap  met  het  voor  
 Mekka  bestemde  geschenk  naas  Batavia  brengen.  Het  doel  van  
 dezen  aanslag  was,  een  middel'in  handen  te  krijgen  om  de vrijstelling  
 onzer  gevangenen  te  bewerken,  en  hij  werd  daarmede  
 ook  bij  de  Engelschen  verontschuldigd,  die overigens  bij  den Sultan, 
   nu  de  poging  om  hem  diehst  te  bewijzen  mislukt  was,  geringen  
 dank  vonden.  Een  anderen  flinken maatregel nam de Hooge 
 *)  Zie  boven  bl.  271  en  334.  2)  Van  Diemen  bij  de  Jonge,  V.  256. 
 3)  T.  v.  N.  i .  1850.  I.  197;  Not.  v.  b.  Bat.  Gen.  VI.  36,  45,  65. 
 Regeering  ter  zelfder  tijd  met  betrekking  tot  Palembang.  Men  
 vreesde  dat,  door  den  toenemenden  invloed  van  Mataram  te  Palembang  
 en  Djambi,  de  veiligheid der Compagnie’s dienaren  aldaar  
 in  gevaar  was  gebracht,  en  liet  dus  eene  vloot  van  80  vaartui-  
 gen,  die  de  Sultan  naar  Sumatra’s  Oostkust  gezonden had, onder  
 voorwendsel  van  den  vorst  van  Palembang  naar  zijn  rijk  terug  
 te  voeren,  door  zeven  Nederlandsche  schepen  aantasten  en  uit  
 die  wateren  verdrijven,  waarna  de  betrekkingen  der  Compagnie  
 met  Palembang  en  Djambi  op  den  ouden  voet  werden hersteld  ’). 
 De  hoop  echter  dat  nu  over  de  uitwisseling  der  gevangenen  
 zou  onderhandeld  worden,  werd  nog  altijd  niet  vervuld,  en  men  
 vernam  zelfs kortdaarna,  dat de Sultan den Onderkoopman Antonio  
 Paulo  voor  de  krokodillen  had  doen  werpen,  welk  feit  zijn  eerste  
 staatsdienaar  in  een  brief  aan  den  gevangen  Arabischen  priester,  
 die  vrees  voor  zijn  eigen  leven  had  te  kennen  gegeven,  veront-  
 schuldigde  door  de  bewering  dat  Paulo  zieh  aan  tooverij  had  
 schuldig  gemaakt.  In  dat  schrijven  werd  echter  eenig  uitzicht  op  
 de  bevrijding  der  overige  gevangenen  geopend;  maar  zoolang  
 Sultan  Ageng  leefde  is  daar  niets  van  gekomen.  Toen  zij  einde-  
 lijk  in  1646  werden  losgelaten,  was  hun  aantal door de ontvluch-  
 ting  van  enkelen  en  den  dood  van  velen,  die  door gebrek waren  
 omgekomen,  tot  33  versmolten.  De  Sultan  bleef  steeds  even  vij-  
 andig  gezind,  en  men  beschuldigt  hem  zelfs  de  hand  gehad  te  
 hebben  in  de  nog  tijdig  ontdekte  samenzwering  van  Jan  Clevn,  
 alias  Pekel,  die  in  1644  de  veiligheid  van  Batavia  en  het  leven  
 van van Diemen bedreigde,  en waarin vele Javanen betrokken waren.  
 Er is evenwel meer reden om te gelooven dat deze aanslag te Banten  
 was  beraamd,  ofschoon  de  vorsten  van dat rijk alle schuld van zieh  
 wierpen  2)  en  zelfs  in  1645 zieh tot een nader  verdrag van vriend-  
 schap  en  tienjarigen vrede 3) met de Compagnie  lieten  bewegen. 
 Om  in  de  steeds  gespannen  betrekking  tusschen  Batavia  en  
 Mataram  verbetering  te  brengen,  was  niets  minder  noodig  dan 
 *)  Van  Diemen  bij  de  Jonge,  V.  254—257.  2)  Hageman,  Handleiding,  I .  112. 
 3)  Dat  dit  verbond  tot  tien  jaren  beperkt  bleef,  heeft  zijn  grond  in  een  voorschrift  
 van  het  Mohammedaansche  recht, dat  met  de  ongeloovigen, wanneer zij  zieh niet onder-  
 werpen,  geen  eigenlijken  vrede,  maar  slechts  een  wapenstilstand  van  hoogstens  tien  
 jaren  toelaat.  Mawerdi,  ed.  Enger,  84.