
 
        
         
		de  uitbreiding  der  Europeesche  landbouwnijverheid,  de  toestand  
 langzamerhand  beter  werd. De Javaan, zoo leert  ons dat geschrift,  
 was  wel  vrij  in  naam,  maar  in  de  werkelijkheid  meestal  niet  
 beter  dan  een  slaaf.  De  regenten  waren  namelijk  gewoon  aan  
 hunne  onderhoorigen  geld  te  leenen,  waarvan  het kapitaal, naar  
 hunne  rekening,  nooit  ten  volle  inkwam,  zoodat  die  arme lieden  
 meest  levenslang  aan  hen  Verbünden  bleven,  tegen  genot  van  het  
 eenvoudigste  levensonderhoud.  Al  de  vruchten  die ■ bun  arbeid  
 afwierp,  werden  besehouwd  als  nauw  voldoende  tot  kwijting  der  
 renten,  of mochten  zij  al  soms  een  deel  der  schuld  zelve  kun-  
 nen  verevenen,  dan  waren  zij  toch  meestal  verplicht  tusscben  
 den  eenen  oogst  en  den  anderen  op  nieuw  geld  of  zaaipadi  te  
 leenen, zoodat zij  levenslang verkeerden in den toestand, die in onze  
 dagen  onder  den  naam  van  p a n d e l i n g s c h a p   bekend  is,  —  
 eene  oude  mstelling  bij  den Maleiscben volkstam, die thans wel op  
 Java,  maar  nog  niet  overal  in  de  Buitenbezittingen  is  verdwe-  
 nen.  Maar  niet  veel  beter  was  de  toestand  van  hen  die  hunne  
 vrijheid  niet  op  deze  wijze  verloren  hadden.  Yan  de  gelden door  
 den  regent  voor  de  door  hen  geteelde  producten  van  de  Compagnie  
 ontvangen,  werd  hun  doorgaans  weinig,  voor  indigo  en  
 garens  zelfs  veelal  niets  uitgekeerd;  van  hun  padi  werd  hun  
 niet  meer  dan  de  helft  gelaten,  en  over  hun  vee  werd  vrijelijk  
 beschikt.  Gedurig  werden  onbeloonde  heerendiensten  van  hen ge-  
 vergd,  en  onder  die  omstandigheden  was  de  anders  matige  op-  
 brengst  van  een  reaal  per  huisgezin  als  hoofdgeld een drukkende  
 last.  De  arme  inlander  mocht  blijde  zijn  Indien  hij  genoeg  over-  
 hield  om  een  kleedje  om  het  lijf  en  wat  zout  voor  de  keuken  
 te  koopen,  en  een  enkele  maal  zieh  kon  vergasten  aan  het  
 pluimvee  dat  hij  zelf  had  grootgebracht. 
 Maar  zoo  de  regenten  hunne  onderhoorigen knevelden,  zij  zel-  
 ven  werden  op  hunne  beurt  gekneveld  door  de  ambtenaren  der  
 Compagnie.  Wat  voor  Ijeribon  de  Resident,  wat  op  de  Noord-  
 oostkust  de  Gouverneur  was,  was  in  de  Jakatrasche  en  
 Preanger  Bovenlanden  de  Gecommitteerde  voor  de  zaken  van  
 den  Inlander.  Deze  ambtenaar  had  slechts  honderd  gülden  trak-  
 tement  in  de  maand,  maar  de  geschenken  die  hem  de  regenten 
 jaarlijks  voor  het  „kantoor  en  de  ongelden“  moesten  opbrengen,  
 werden  op  7700  rijksdaalders  gerekend.  Dat  zij  ook  voor  hunne  
 aanstelling  moesten  betalen,  laat  zieh  bevroeden.  De bekrompen  
 staatkunde  der  Compagnie  had,  nevens  Tjeribon,  hoofdzakelijk  
 de  Jakatrasche  en  Preanger  regentschappen  met  de  levering  der  
 vereischte  koffie  belast  en,  zooals  ons  reeds  bleek,  de  teelt  van  
 dit  product  op  de  Noordoostkust  weinig  aangemoedigd  of  zelfs  
 tegengegaan.  De  voordeelen  die  de  Gecommitteerde  uit  deze  
 cultuur  genoot,  dedenvoor  die  van den  resident van Tjeribon niet  
 onder;  zij  werden  in  1793  voor  de  berekening  van  hetambtgeld  
 op  33,700  rijksdaalders  in  het  jaar  gesteld, maar moeten  volgens  
 andere  opgaven  nog  veel  meer  bedragen  hebben. Hierbij kwamen  
 nog  de  handelswinsten,  over Wichten,  spillagien  enz.,  zoodat  ook  
 het  ambt  van  Gecommitteerde  voor  de  zaken  van  den  Inlander  
 tot  de  meest  begeerlijke  posten  werd  gerekend  die  de Compagnie  
 te  begeven  had i). 
 Het  behoort  niet  tot  mjjne  taak  het  stelsel  der  Compagnie  
 verder  te  beschrijven.  Alleen  van  zijn  invloed  op  den maatschap-  
 pelijken  toestand  der  bevolking  heb  ik  eenig  denkbeeid  willen  
 geven,  voor  zoo  ver  het  gebrekkige  materiaal  en  de  grenzen  
 die  ik  mij  moet  stellen,  dit  toelieten.  Wreedheid  behoort  niet  
 tot  hare  heerschende  ondeugden,  maar  hare  kortzichtige  in-  
 haligheid  heeft  misschien  meer  kwaad  gesticht  dan  zij  door  
 wreedheid  had  kunnen  doen.  Zelfs  de  gruwelen  van  een  Nero  
 troffen  slechts  weinige  slachtoffers  in  zijne  nabijheid,  en  lieten  
 de  welvaart  der  provincien  ongedeerd;  maar  een  siecht  ingericht  
 bestuur  is  een  algemeene  ramp.  De  grootste  dwaling  wellicht  
 die  de  Bewindhebbers  begingen,  was  de  geringe  bezolding  der  
 ambtenaren,  die  hen  dwong  de  oogen  te  sluiten  voor misbruiken  
 en  knevelarijen,  even  verderfelijk  voor  de  Compagnie  zelve  als  
 voor  de  arme  Javanen.  Het  zou  de  ongerijmdheid  zelve  geweest  
 zjjn  te  onderstellen,  dat  zij  die  hunne  beste  jaren  in  dienst  der  
 Compagnie  gingen doorbrengen,  ver  van  hun Yaderland,  ver van  
 alle  genietingen  die  de  beschaving  aanbiedt, en in een klimaat dat 
 x)  Hageman  in  T.  v.  I .   T.  Ld.  en  Vk.  IX.  350;  D.  van  Hogendorp,  Bericht,  
 65;  Lauts,  IV .  187.