
 
        
         
		tisch  karakter  hebben.  Hunne  overblijfselen liggen  nabij  de dessa  
 Plaossan,  slechts  een  kleinen  paal  oostelijk  van  Tjandi  Asoe.  
 De  tempels zelven, twee in  getal,  zijnthans  niets  dan puinhoopen,  
 maar  de  kamers  zijn  vnj  wel  bewaard  en,  gelukkig,  nietgeheel  
 en  al  van  het  beeidwerk  beroofd.  Door  eene  opening  in  het  
 overgebleven  muurwerk  van  een  dezer  tempels  binnengedron-  
 gen,  kon  de  heerBrumund  zijne  oogen  nauw  gelooven,  toen hij  
 in  twee  der  drie  kamers  twee  Boeddha’s  van  bjjzondere grootte,  
 schoon  gehouwen  en  prächtig  versierd,  op  altaren  zag  zitten  
 waarvan  de  wanden  met  half  verheven  werk  overdekt  waren.  
 Het  midden  der  altaren  was  echter  ledig.  Brumund  vermoedt  
 dat  de  verdwenen  beeiden  ook  Boeddha’s  zullen  geweest  zijn, en  
 dat  de  drie,  die  in  iedere  kamer bijeen stonden, gezamenlijk eene  
 Boeddha-Trimoerti  zullen  hebben  voorgesteld.  In  den  tweeden  
 tjandi  van  Plaossan  waren  twee  kamers  geheel  volgestort,  maar  
 werden  in  de  derde wederom twee Boeddha-beelden ,.geljjk aan  die  
 van  den  eersten  tempel,  aangetroffen. Yreemd dat overal het rnid-  
 denbeeld  is  weggevoerd.  Brumund verklaart dit daaruit, dat overal  
 de  zijbeelden,  niet  slechts  met  hunne  lotuskussens,  maar  ook  
 nog  met  eene  verlenging  daarvan  die  in  het  altaar  bevestigd  is  
 geweest,  uit  een  stuk  waren  gehouwen,  terwijl  daarentegenhet  
 derde  beeid  met  zijn  padmasana  los  op het midden van  het altaar  
 was  gesteld.  Yoor  ’t  overige  is  het  hoogst  merkwaardig,  hoe  
 deze  tempels  voor de innigste  verbinding  van  den  Boeddha-dienst  
 met  dien  van  Siwa  en  Doerga  onder  het  symbool  van  lingga  
 en  joni  getuigen.  In  den  eersten  tempel  stellen  alle  beeiden  der  
 basreliefs  mannen,  in den tweeden vrouwen voor.  Brumund  meent  
 daarom  dat  de  eene  aan  het  mannelijke,  de andere aan het vrou-  
 welijke  beginsel  was  geheiligd.  Een  der best  bewaarde Boeddha-  
 beelden  heeft  in  de  rechterhand  een  rozet of bloem met uitstekend  
 knopje,  een  zeer  gewoon  symbool  van  lingga  en  joni  in  ver-  
 eeniging.  De  inwendige  verdeeling  van  de  Tjandi  Plaossan  heeft  
 veel  overeenkomst  met  die  van  Tjandi  Sari  en  waarschijnlijk  
 waren  ook  hunne  daken  vrij  wel  aan  het  dak  van  Tjandi  Sari  
 gelijk.  Hierdoor  wordt  de  reeds  geopperde  meening,  dat  ook  
 Tjandi  San  een  religieus  gebouw  was,  nog  meer  bevestigd. 
 De  overblijfselen  van  Tjandi  Plaossan  liggen  in  een  alang-  
 alang-veld,  dat  alweder  een  langwerpig  vierkant  vormt.  In  de  
 noordelijke  helft  van  die  ruimte,  omstreeks  800  voet  van  den  
 dichtstbij  gelegen  tempel,  is  een  vierkant, met steenen geplaveid  
 plateau,  waarop  de  overblijfselen  van  een  aantal  zeer  verminkte  
 Boeddha-beelden  te  zien  zijn.  Indien  er,  zooals  Brumund  uit  de  
 ligging  meent  te  mögen  afleiden,  eenige  betrekking  tusschen  
 Tjandi  Plaossan  en  Tjandi  Sewoe  bestaan  heeft,  zou  daarmede  
 een  beslissend  argument  voor  het  overwegend  Boeddhistische  karakter  
 van  laatstgemelde  tempelgroep  zijn  verkregen. 
 Er  zijn  bij  de  tempels  van  Plaossan  nog  sporen  van  vijvers  
 en  grachten,  van  een  onleesbaar  geworden  opschrift  en  van  
 een  uitgestrekt  en  zwaar  muurwerk,  beeiden  van  Raksasa’s  als  
 tempelwachters  en  nog  een  tweede  plateau  met Boeddha-beelden  
 te  zien;  doch  het  wordt  tjjd  dat  wij  naar  Prambanan  terugkee-  
 ren,  om  nog  even  Tjandi  Kalongan  en  Tjandi  Sämä-poerä te be-  
 zoeken,  die  op  een  halven  en  anderhalven  paal  afstand  van  dien  
 post  gelegen  zijn.  Tjandi  Kalongan  is  wel  70  voet  hoog  en staat  
 nog  in  zijn  geraamte,  maar  alle  sieraden  en  nissen  zijn  afge-  
 stort.  In  de  kamer  vindt  men  slechts  twee  eenvoudige  nissen,  
 waarin  meer  dan  levensgroote  beeiden  gestaan  hebben.  In  de  
 nabijheid  van  dien  tempel  zijn  twee  bijzonder  groote  lingga’s  
 gevonden.  Yan  Tjandi  Sämä-poerä  zijn  slechts  eenige  verspreide  
 steenen  over,  benevens  twee  groote  en  twee  kleine  Raksasa’s  
 en  een  geschondcn  Doerga-beeld,  indien  althans  deze  beeiden,  
 waaraan  men  twijfelen  mag,  zieh  hier  werkeljjk  op  of bij  hunne  
 oorspronkelijke  plaats  bevinden. 
 De  Javanen  verhaalden  aan  Brumund,  dat  Tjandi  Sämä-poerä  
 de  tempel  is  geweest  eener  verdwenen  stad,  Hegärä  Gopälä  ge-  
 heeten.  Ofschoon  nu  hieraan  geen  waarde  is  te  hechten,  zal  
 men  toch  wel  mögen  aannemen,  dat  in  de  nabijheid  van  al  die  
 prächtige  monumenten,  waarmede  de  omtrek  van  Prambanan  
 bezaaid  is ,  ook  een  mächtig  vorst,  hetzij  onafhankelijk  of vazal  
 van  den  Oppervorst,  zijne  stad  en  rijkszetel  zal  gehad  hebben.  
 Baker  *)  vermeldt  nog  de  overblijfselen  van  een  gebouw  bij 
 ’)  Bij  Raffles,  Java,  XI.  29.