
 
        
         
		lingen,  die  het  vrij  wat  moeite  kostte  Java  weder  te  doen  ver-  
 laten.  Intusschen  bleef  op  Madoera  nog  altijd  onrust  heerschen,  
 die  vooral  door  den  Pangeran  van  Giri  werd  aangestookt.  De  
 listige  priestervorst  had  heimelijk  al  de  vijanden  van Amangkoe-  
 Rat  opgeruid  en  ondersteund,  maar  nooit  het  masker  open-  
 lijk  afgeworpen.  De  Soesoehoenan  bedacht  een  list  om  hem  
 daartoe  te  noodzaken.  Onder  voorgeven  dat  hij  met zjjne vrouwen  
 een  speelreisje  naar  Kamal  op  Madoera  wilde  doen,  liet  hij  
 plotseling  den  steven  naar  Gresik  wenden  en  daar  den Pangeran  
 van  Giri  bij  zieh  ontbieden,  om  hem  over  het  herstel des vredes  
 met  Pangeran  Poeger  te  raadplegen.  De  priestervorst,  zooals  te  
 verwachten  was,  weigerde  ook  na  het  derde  opontbodtekomen,  
 en  verklaarde  dat,  zoo  de  Soesoehoenan  hem  dwingen  wilde, hij  
 met  de  zijnen  zieh  zou  weten  te  verweren.  De  Soesoehoenan kon  
 hem  nu  van  openlijke  miskenning  zijner  souvereine  rechten  
 aanklagen,  en  toen  de  zendelingen  van  Couper  niet  beter  te  
 Giri  geslaagd  waren,  verwierf  hij  ook  tegen  dezen  vijand,  in  
 wien  men  een  aanstoker  van  nieuwe  onlusten  vreesde,  den  bij-  
 stand  van  de  krijgsmacht  der  Compagnie.  De  priestervorst  wist  
 de  zijnen  door  eenige  bijgeloovige  pleehtigheden  en  de  belofte  
 van  den  bijstand  der  djins  tot  wanhopigen  weerstand  te bezielen,  
 maar  viel,  na  zwaar  in  den  strjjd  gewond  te  zijn,  ten  slotte  in  
 handen  van  den  meedoogenloozen  overwinnaar,  die  hem  met  
 schier  alle  leden  van  zijn  geslacht,  gezamenlijk  ten  getale  van  
 2 5 ,  liet  van  kant  maken. 
 Eindelijk  was  dus  het  huis  van  Mataram  gewroken  op  de  
 priestervorsten  van  Giri,  die  nooit zijn gezag hadden willen erkennen. 
   Toch  waagde  ook  nu  de  Soesoehoenan  het  niet  aan  de  
 priesterheerschappij  geheel  een  einde  te  maken.  Een  zoon  van  
 des  gesneuvelden  Pangerans  broeder  werd,  met  den  titel van Mas  
 Giri,  tot  bewaker  der  heiligdommen aangesteld, maar twee andere  
 grooten  werden  hem  als  djoeroe  koentji  (sleutelbewaarders)  toe-  
 gevoegd,  en  voor  het  onderhoud  dezer  gezamerilijke  hoofden  
 werden  slechts  200  huisgezinnen  aangewezen,  terwijl  de  overige  
 bevolking  van  Giri  onder  het  bestuur  van  Gresik  werd gebracht.  
 De  beroemde  heilige  kris  van  Giri,  die  grootheid  en  macht  aan 
 hären  bezitter  verzekert,  nam  de  Soesoehoenan  mede  om  ze  
 onder  de  rijkssieraden  te  bewaren;  vele  jaren later door een zijner  
 nazaten  teruggezonden,  wordt  zij  thans  weder  te Giri vertoond *). 
 Intusschen  was  reeds  in  September  1679  ook Raden Kadjoran,  
 met  zijne  zuster,  twee  zonen  en  een  handvol  getrouwen,  na  
 dapperen  weerstand  in  handen  gevallen  van  kapitein  Sloot,  dien  
 Couper  van  Samarang  uit  met  eene  kleine  troepen-afdeeling post  
 had  doen  vatten  te  Wänäkertä,  ter  plaatse  waar  later  Karta-  
 soera  werd  gebouwd.  Met  meedoogenlooze  strengheid  had  Sloot,  
 als  had  hij  bij  de  Mataramsche  vorsten  ter  school  gegaan,  den  
 Raden  met  al  zijne  volgelingen  ter  dood  verwezen,  en  het  von-  
 nis,  toen  de Javaansche Soldaten dit weigerden,  door een Boeginee-  
 schen  radja  laten  voltrekken.  Zoo  waren  van  al  de  vorsten  en  
 hoofden  die  tegen  Amangkoe-Rat  hadden  samen gespannen, alleen  
 nog  Pangeran  Poeger  en  de  Sultan  van  Banten  overgebleven. 
 Bij  Pangeran  Poeger  meende  men  na  den  dood  van  Troena  
 Djaja  en  de  nederlaag  der  Makassaren  meer  neiging  tot  onder-  
 werping  aan  zijn  broeder  te  bespeuren. Toen echter Couper onder-  
 handelingen  met  hem  poogde  aan  te  knoopen,  onttrok  hij  zieh  
 eerst  onder  allerlei  voorwendsels,  later  ook  zonder  zieh de moeite  
 te  geven  van  die  te  zoeken.  Onder  de  velerlei  pogingen,  aange -  
 wend  om  de  bevolking  tegen  den  Soesoehoenan  en  de Compagnie  
 op  te  ruien,  verdient  vooral  eerr  geschrift  vermelding,  dat  tot  
 in  het  leger  van  Amangkoe-Rat  werd  rondgestrooid,  en waarin,  
 met  treffende  beeldspraak,  de  Holländers  vergeleken werden met  
 landbouwers,  die,  een  bosch  voor  de  paditeelt  kappende,  een  
 boom  in  het  midden  lieten  staan,  om  in  zijne  schaduw  te  kun-  
 nen  arbeiden,  maar  met  plan  om  dien,  als  zij  de  schaduw  niet  
 meer  behoefden,  even  als  de  andere  uit  den  weg  te  ruimen  2).  
 Couper  begon  bevreesd  te  worden  dat  deze  inblazingen  ten  slotte  
 ook  op  den  Soesoehoenan  indruk  zouden  maken,  en  begreep  
 daarom  dat  het  dringend  noodzakelijk  was,  dien  vorst, hetzij met  
 of  zonder  geweld,  ten  spoedigste  te  Mataram  op  den  troon  te  
 plaatsen.  Den  18den  November  1680  werd,  na hevige gevechten, 
 Couper  bij  de  Jouge,  VII.  297  w .;   van  Hoevell,  lleis,  I.  160. 
 2)  Couper  bij  de  Jonge,  V II.  308.