
beheerscht; in Soerja, den zonnegod; in Agni, den god des vuurs;
in Waroena (Oeranos), den god der oneindige ruimte. Doch reeds
in die oude gedichten smolten de attributen der verschillende go-
den ine&i en openbaarde zieh een zekere neiging om, te midden
van de verscheidenheid der godengestalten, de godheid op te
vatten als wezenlijk ¿en. Hieruit ontwikkelde zieh bij de pries-
ters de leer van Brahma, het heilige ofden heiligen geest die het
heelal doordringt, de wereldziel en bron van al het bestaande,
den allerhoogste, tegenover wien Indra en de overige natuurgoden
de. ondergeschikte plaats van wereldhoeders innemen. In Brahma
yond men de e&iheid en het uitgangspunt der drie vormen
waarin zieh het leven der natuur openbaart: ontstaan, bestaan en ver-
gaan. Doch deze voorstellingen kwamen eerst allengs tot rijpheid, na-
dat de Ariers omstreeks het jaar 1300 v. C. het land aan den Ganges
aan zieh onderworpen, en zieh daar, te midden der weligste natuur,
aan een rüstig, denkend, in zieh zelf gekeerd leven overgegeven had-
den. Het is evenwel niet denkbaar, dat allen in geljjke mate aan die
neiging zouden hebben toegegeven. Terwijl een knjgshaftige adel de
oorlogs- en regeeringszaken behartigde, en het meerendeel der
overige bevolking zieh aan landbouw, handel en nijverheid over-
gaf, wijdde een ander gedeelte zieh, in het belang van allen,
aan de zorg voor die velerlei godsdienstige handelingen en plech-
tigheden, die de religieuse zin des volks in knjg en vrede nood-
zakelijk achtte. Overtuigd dat zij hun leven aan het hoogste doel
gewijd hadden en door de gewijde plechtigheden den wil der
goden konden buigen, leefden dezen in het trotsche besef dat zij
den hemel naderstonden, en het volk, dat hunne hulp nietkon
ontberen en hunne voorrechten besefte, kwam aan hun geeste-
lijken trots te gemoet door de erkenning hunner meerderheid.
Zoo ontstonden de drie kästen der Brahmanen, der Xatrija’s en
der Waisja’s , in het algemeen vrij wel beantwoordend aan de
drie standen die men in het Hoogduitsch, met eene niet onaar-
dige alliteratie, den Lehrstand, Wehrstand en Nährstand heeft
genoemd, en waarvan men zeide dat de Brahmanen uit Brahma’s
mond, de Xatrija’s uit zijne armen, de 'Waisja’s uitzjjne voeten
gesproten waren. De oorspronkelijke bevolking van het veroverde
land werd door de overwinnaars van welken stand ook met
diepe verachting beschouwd. Men achtte het beneden zieh met
haar te verkeeren of zieh te vermaagschappen, men sloot haar
uit van de godsdienstige gemeenschap, men liet haar op de veroverde
en onder de overwinnaars verdeelde landen de diensten
van arbeiders verrichten en behandelde hen als slaven. Zij vormden
de vierde en laagste käste, die men, met een woord dat mis-
schien oorspronkelijk hun volksnaam was, Sjoedra’s noemde. Of-
schoon te allen tijde de leer der kästen in theorie veelscherper
en strenger ontwikkeld was, dan zij zieh in het volksleven ver-
toonde, hebben toch de Hindoe’s het kastenwezen bij hunne
verhuizing naar Java derwaarts overgebracht. De massa der
inheemsche bevolking, die zij allengs aan hun gezag onderwierpen,
vereenzelvigden zij met de Sjoedra’s *), maar ook het verschil
tusschen de drie bevoorrechte standen onderling werd lang in
acht genomen 2) en zelfs naar Bali overgebracht, waar het nog
heden erkend wordt. De Islam, die geen orderscheid tusschen
menschen en menschen voor God erkent, en waarmede althans
de voorrechten der Brahmanen onvereenigbaar waren, heeft echter
tot heden in het algemeen slechts weinig den afstand verminderd
die de afstammelingen van de overheerschers en de overheerschten,
den adel en den kleinen man, van elkander scheidt.
Terwijl de Brahmanen zieh meer en meer van de natuur af-
wendden om zieh in abstractien te verdiepen, werden zij daarin
door de volksmassa niet gevolgd. Deze hield zieh aan de goden
van Indra’s hemel, waarvan sommigen in verschillende deelen
des lands de voorwerpen werden van bijzondere vereering. Roedra,
de geest van den stormwind, die volgens de oude mythen Indra
in den strijd tegen de daemonen gesteund had, erlangde allengs
den hoogsten rang onder de goden in die deelen des lands
waarin de vruchtbaarheid niet door de buiten hare oevers tre-
dende rivieren, maar door verkwikkende regenvlagen onderhou-
J) Deel I , blz. 408 w ., 663 , 670 v. Over den samenhang tusschen de theorie omtrent
de kästen en de leer der zielsverhuizing zie Dl. I , blz. 333.
3) Zie blz. 39.