
 
        
         
		aan  hem  door  wiens  keuze  het  belang  van  Java  en  van  de  Compagnie  
 zelve  het  best  zou  verzekerd  worden.  Den  1 l den  December  
 1749  had  de  plechtige  afstand  plaats;  en men  is  wel  eenigs-  
 zins  verwonderd  te  vernemen,  dat  vonHohendorffreeds  den 15d™  
 December het rijk tooh aan den Kroonprins opdroeg, die, met zooveel  
 plechtigheid  als  de  treurige  omstandigheden  toelieten,  hetbestuur  
 onder  den  naam  van  Pakoe  Boewänä  den  derde  aanvaardde.  Te  
 vreemder  schijnt  dit  daar  uit  een  brief  van  von  Hohendorff  
 aan  de  Hooge  Regeering  moet  blijken,  dat  hij  persoonlijk  niet  
 afkeerig  was  van  het  denkbeeld  om  het  rijk  aan  Mangkoe  
 Boemi  aan  te  bieden,  als  het  gemakkelijkste  middel  om  Java  te  
 bevredigen,  onder  opmerking  dat  de  Kroonprins  een  gebrek  aan  
 de  oogen  had,  dat  hem  naar  streng Mohammedaansche  opvatting  
 voor  de  regeering  ongeschikt  maakte  ’).  Onze  bronnen  zijn  te  
 onvolledig  om  eene  bevredigende  verklaring  van  deze  tegenstrij-  
 digheden  te  veroorloven. 
 Op  denzelfden  dag  waarop  Pakoe  Boewänä  zijn  rijk  ter  be-  
 schikking  der  Compagnie  had  gesteld,  had  Mangkoe  Boemi,  die  
 tot  dusverre  slechts  den  titel  van  Sultan  van  Mataram  had  ge-  
 voerd,  dien  van  Soesoehoenan  Pakoe  Boewänä  Senäpati  Mataram  
 aangenomen,  en  zijne  inhuldiging  als  zoodanig  had  plaats  
 met  vrij  wat  grooter  luister  dan  vier  dagen  later  die  van  zijn  
 mededinger.  Omstreeks  denzelfden  tjjd  verbond  hij  zieh  ook  
 nauwer  met  Mas  Said  door  hem  met  groote  staatsie  zijne  oud-  
 ste  dochter,  de  Ratoe  Bendärä,  tot  vrouw  te  geven.  En  toen  
 Pakoe  Boewänä  eindeljjk  den  2Osten  December  den laatsten adem  
 had  uitgeblazen,  dreef Mangkoe  Boemi  de  stoutheid  zoover  van  
 gezanten  aan  von  Hohendorff  te  zenden,  met  het  verzoek  dat  
 de  Compagnie,  met  wie  hij  in  vrede  wenschte  te  leven, hem als  
 Soesoehoenan  erkennen  en  hem  vergunnen  mocht  het  lijk  van  
 den  overleden  vorst  plechtig  ter  aarde  te  bestellen.  Natuurlijk  
 vonden deze verzoeken doove  ooren.  Yon  Hohendorff maakte  met  
 den  vorst  dien  hij  had ten troon verheven,  nog eenige schikkingen  
 omtrent  den  oorlog  en  de  levering  van  producten  aan  de  Compagnie, 
   en  keerde  daarop,  omstreeks  den  aanvang  van  1750,  
 naar  zijne  standplaats  Samarang  terug. 
 De  krijg  werd  nu  met  hieuwe  woede  en  afwisselende  kans  
 hervat. Mangkoe  Boemi  hield  geheel  Mataram in onderwerping en  
 trachtte  vandaar  zieh  uit  te  breiden  in  Bagelen,  om  zieh  den  
 toegang  tot  de  westelijke  landschappen  onder  het  bestuur  der  
 Compagnie  te  banen.  De  Hooge  Regeering  riep  nu  weder  de  
 hulp  in  der  strijdbare Madoereezen;  maar  terwijl het haar gelukte  
 Mangkoe  Boemi  uit  Mataram  te  verdrijven,  moest  zij  het  aan-  
 zien  dat  hij  in  Soerakarta  groote  verwoestingen  aanrichtte  en  
 zelfs  op  nieuw  een  deel  der  hoofdstad  in  de  asch  legde.  Daarop  
 wederom  naar  Mataram  afzakkende,  slaagde  hij  er  in  het  slecht  
 aangevoerde  Nederlandsche  leger  dat  hem  te  gemoet  trok,  met  
 groot  verlies  op  de  vlucht  te  drijven.  Zelfs werd Jogjakarta, eene  
 plaats  wier  naam  nu  voor  het  eerst  wordt  vernomen,  zonder  
 noodzaak  door  het  aftrekkende  leger  verlaten, nadat  eene  groote  
 hoeveelheid ammunitie, opdat zij niet in ’s vijands handen zou vallen,  
 aan  de  vlammen  was  prijsgegeven.  Drie  dagen  later  was  Mataram  
 weder  geheel  door  de  troepen  van  Mangkoe  Boemi  bezet.  
 Andere  muitelingen  bedreigden  onzen  post  te  Banjoe  Dänä  in  
 het  zuiden  van  Soerakarta,  en  het  bleek  dat  zelfs  een  zoon  van  
 den  regent  van  Samarang  verraad  smeedde  en  met  Mangkoe  
 Boemi  verstandhouding  had  aangeknoopt.  Gelukkig  werd  dit  
 gevaar  nog  tijdig  ontdekt  en  afgewend!  Nog  gelukkiger was  het  
 dat  von  Hohendorff  er  in  slaagde  den  zeer  sterken  vijand  te  
 Banjoe  Dänä  geheel  uiteen  te  drijven.  Daarentegen  mislukte  een  
 plan  om,  met  de  hulp  van  talrijke  inlandsche  scharen  uit  Bage-  
 lkn,  Remä,  Pomarden,  Banjoemas  en  Däjä  Loehoer  ’)  de  rebel-  
 len  geheel  in  te  sluiten,  daar  het  gansche  leger  op  de  nadering  
 van  slechts  500  stroopers  van Mangkoe  Boemi  uit  elkander stoof  
 en  vluchtte  in  de  richting  van  Seläkaton. 
 Doch  ook  dit  voordeel  was  voor  Mangkoe  Boemi  van  geen  
 blijvend  nut.  Zijne  aanhangers  werden  in  Kadoe  door  von  Ho-  
 hendorff  en  de  Clercq,  in  Remä  en  Bagelen  door van Ossenberch 
 *)  Thans  een  district  der  afd.  Tjilatjap  in  Banjoemas,  destijds  een  afzonderlijk  land-  
 schap.  Zie  Raffles,  Java.  I I .   328.