
 
        
         
		zijn  oudsten  broeder  Pangeran  Mangkoe  Boemi  zou  erlangen,  
 zag  hij  zieh  echter  door  de  beslissing  des  Sultans  teleurgesteld.  
 Den  20sten  Augustus  1792  werd  diensvolgens Pangeran Mangkoe  
 Boemi  door  van  Overstraten  openlijk,  namens  de  Compagnie,  
 tot  Kroonprins  verklaard,  terwijl  te  gelijker  tijd  de  Sultan zijne  
 moeder,  de  Ratoe  Kedaton,  onder  den  naam  van  Raden  Ajoe,  
 tot  zijne  eerste  gemalin  verhief.  Sedert  bleef  de  Sultan  met  van  
 Overstraten  in  vrij  goede verstandhouding; maar zijne onderdanen,  
 die  hij  uitzoog  door  het  opleggen  van  zware  en  willekeurige  
 boeten  en  door  de  onbetaalde  leveringen  voor  de  woningen  en  
 lustplaatsen  die  hij  met  toomelooze  wispelturigheid  de  eene  na  
 de  andere  deed  verrijzen,  waren  minder  met  hem  te vreden,  en  
 de  Compagnie  gaf  weder  een  doorslaand  bewijs  van  hare  zwak-  
 heid,  toen  zij  de  inschikkelijkheid  zoo  ver  dreef van den resident  
 aan  het  hof  van  Jogjakarta,  van  IJsseldijk, die gedurig klachten  
 over  de  inhaligheid  en  willekeur  van  den  Sultan  liet  hooren,  
 terug  te  roepen,  toen  die  vorst  op  onvriendelijke  wijze  op  zijne  
 verwijdering  aandrong ’). 
 Ook  in  Soerakarta  bracht  van  Overstraten  den  13 den Augustus  
 1792  eene  regeling  der  successie  tot  stand.  Daar  viel  de  keuze  
 des  Soesoehoenans  op  een  zeer vertroetelden en siecht opgevoeden  
 zoon,  dien  hij  in  1785  bij  zijn  tweede  gemalin  had  verwekt. Yan  
 Overstraten  wist  te  bewerken  dat  hij  zelf,  of  zijn  opvolger  als  
 Gouverneur  der  Noordoostkust,  te zamen met den Rijksbestuurder  
 en een der Toemenggoengs,  tot voogden werden benoemd, voor het  
 geval dat de Soesoehoenan mocht overlijden, alvorens de Kroonprins  
 de  meerdeijarigheid  bereikt  had 2). 
 Bindelijk  stierf  den  28sten  December  1795  ook  Prins  Mangkoe  
 Negärä  in  den  ouderdom  van  71  jaren.  Zijn  kleinzoon, de reeds  
 genoemde  Pangeran  Prang  Wedänä,  geboren  uit  het  huwelijk  
 van  Mangkoe  Negärä’s  overleden  oudsten  zoon  met  de  oudste  
 dochter  van  Pakoe  Boewänä  HE,  had  naar  Javaansche  begrip-  
 pen  de  meeste  aanspraken  op  de  opvolging  in  zij ns  grootvaders  
 rechten;  maar  hoedanig  die  rechten  waren, was  lang een betwist 
 *)  Mijer,  t.  a.  p.  213—216;  T.  v.  N.  I.  VI.  3.  134  v. 
 *)  Mijer  t.  a.  p.  216  v. 
 punt  geweest.  De  oorspronkelijke  opdracht  der  4000  tjatjah’s  aan  
 Mangkoe  Negärä  had  zeker  niet  stellig  beslist  dat  zij  een  erfe-  
 lijk  leen  zouden  vormen,  en  de  Soesoehoenan  was  volstrekt  
 niet  geneigd  ze  als  zoodanig  te  erkennen.  Yan  Overstraten  was  
 er  echter  met  zeer  veel  moeite  in  geslaagd  den  vorst  tot  de  
 plechtige  verbintenis  te  bewegen,  dat  hij  Prang Wedänä  nazjjns  
 vaders  overlijden  in  het  bezit  van  diens  landen  zou  laten,  en  
 dat  zij  in  het  vervolg  steeds  zouden  worden  opgedragen  aan  
 dien  prins  uit  Mangkoe  Negara’s  geslacht,  die  door  de  Compagnie  
 als  zijn  wettige  opvolger  zou  erkend  zijn. Overigens zouden  
 die  prinsen  alleen  den  titel  van  Pangeran,  niet  dien  van  Pangeran  
 Adipati  mögen voeren, maar zjj  zouden dezelfde eerbewijzen  
 ontvangen  als  de  Pangerans  die  aan  het  Soerakartasche  hof  on-  
 middellijk  in  rang  op  den  Kroonprins  volgden.  Het  is  op  grond  
 dezer  overeenkomst  dat  het  gezag  van Mangkoe  Negärä’s  opvol-  
 gers  als  onafhankelijk  van  dat  des  Soesoehoenans  besohouwd  
 wordt.  Den  25sten  Januari  1796  werd  dus  Pangeran  ArjäPraboe  
 Prang  Wedänä  als  opvolger  van  zijn  grootvader  geinstalleerd,  
 en  daarmede,  zonder  dat  de  rust  gestoord  werd,  overeenkomstig  
 de  bedoelingen  der  Compagnie,  de  zekerheid  verkregen  dat  
 steeds  aan  het  hof  van  den  Soesoehoenan  een  mächtig  prins  
 zou  aanwezig  zijn,  in  wien  zij  onder  alle  omstandigheden  haar  
 vertrouwen  zou  kunnen  stellen  l). 
 In  Bauten  bleef  Sultan  Aboe’n-Natsr  op  den  troon  tot  aan  
 zijn  dood  in  1777.  Een  zijner  zonen,  tien  jaren  te  voren  door  
 de  Compagnie  als  Kroonprins  erkend,  volgde  hem  op  als  Sultan  
 Aboe’l-Mofachir  Mohammed  Alioe’d-din,  doch  niet  zonder  de  
 gewone  twisten  over  de  successie.  Een  jongere  broeder,  Radja  
 Mangala  geheeten,  die  ook  van  moeders  zijde  van  vorstelijke  
 afkomst  was,  had,  toen  Sultan  Aboe’n-Natsr  den  dood  nabij  
 was,  in  stilte  aanstalten  gemaakt  om  zieh  dadelijk  na  diens  
 overlijden  van  de  regeering  meester  te  maken,  maar  zijn  voor-  
 nemen  werd  nog  tijdig  ontdekt  en  hij  boette  zijn  aanslag  met  
 verbanning  naar  Banda.  Aboe’l-Mofachir  werd  in  Sept.  1777  als