
TWEEDE H00FD8TUK.
Java in het Hindoetijdperk.
Het is ons in het vorige hoofdstuk gebleken, dat de oudste
berichten omtrent Java uit Hindostán stammen, en dat zelfs de
naam van het eiland van Hindoeschen oorsprong is. Een blik op
het eiland en zijne bevolking wijst nog heden in de gedenkteekenen
van den voortjjd, de overleveringen, de letterkunde, de maatschap-
pelijke instellingen, de begrippen en de taal des volks den
mächtigen invloed aan dien de Hindoes op Java hebben geoefend.
Er is geen twijfel aan' of Java is eenmaal door talrijke scharen van
Hindoes overstroomd geworden, heeft van hen de elementen
zijner beschaving ontvangen, heeft aan den schepter van vorsten
uit Hindostán stammende gehoorzaamd. Het oudste tijdperk van
Java’s geschiedenis, waaromtrent wij historische getuigenissen
bezitten, is voor ons het Hindoetijdperk. De eerste Vragen die
zieh hier voordoen, zijn, of wjj iets omtrent den aanvang van dat
Hindoetijdperk kunnen bepalen, en of er eenige gegevens zijn
op te delven die ons in staat stellen ons eene voorstelling van
Java’s maatschappelijken toestand tijdens de komst der eerste
Hindoe-kolonisten te vormen, opdat wij met eenige juistheid den
aard en de mate van hunnen invloed kunnen waardeeren.
Het möge vreemd klinken dat in de rijke literatuur van een volk
van zoo hooge beschaving als de Hindoes, van een zoo gewichtig feit
als de koloniseering of verovering van Java geene heugenis be-,
waard i s , — zeker is het dat men tot dusverre te vergeefs naar
eenige rechtstreeksche getuigenis daaromtrent bij hen heeft gezöcht.
Wij kunnen uit de berichten Yan Fa Hien en Ptolemaeus tot
den invloed der Hindoes op Java reeds in de eerste eeuwen
onzer jaartelling besluiten; maar elke aanwijzing omtrent het
begin en den voortgang van dien invloed wordt, zooveel wij weten,
in de literatuur van Hindostán gemist, en wellicht door hen
die nader met haar karakter bekend zijn, ook niet verwacht.
Doch wellicht zullen de overleveringen of jaarboeken van Java
zelf deze gaping in onze kennis aanvullen ? Inderdaad vinden
wij in de Javaansche Babads schijnbaar het begin der Hindoe-
kolonisatie in verband gebracht met het begin der Javaansche
tijdrekening, de aera van Adji Säkä, die, zooals wij reeds
weten in het jaar 78 onzer jaartelling een aanvang neemt. Adji
Säkä wordt namelijk voorgesteld als een mächtig vorst van god-
delijken oorsprong (ook Praboe Djäjä Bäjä genoemd‘), die eene
talrijke kolonie naar Java overbracht (later door het uitbreken
eener pest tot den terugtocht genoodzaakt), en er onder de nog
geheel wilde bevolking godsdienst, wettelijke orde en hetletter-
schrift invoerde. Dit komt wel overeen met de rol, die de Hindoes
in den Archipel hebben vervuld. Doch wij hebben reeds elders
gezien, dat Adji Säkä een geheel mythisch persoon is en vermoe-
delijk niets anders dan juist het begin der Javaansche aera be-
teekent 2). Daarmede is de historische waarde dezer getuigenis
geheel vervallen.
Wij komen niet verder met de Javaansche overlevering aangaande
den Brahmaan Tritresta, die de beginselen der beschaving uit Voor-
Indie naar Java gebracht, den Hindoe-godsdienst ingevoerd en de aera
vastgesteld zou hebben, en wiens opvolger beheerscher van het
eiland zou geworden zijn, terwijl de tijdruimte tusschen hem en
de stichting van het rijk Djanggälä met eene opsomming van
18 vorsten wordt aangevuld. Ook deze persoon schijnt niets
anders te zijn dan de mythische personificatie van de vroegste
overplanting der Brahmaansche beschaving naar Java, en men
heeft zelfs zijn naam als slechts een andere naam van Adji Säkä
voogesteld 3). Lassen gist dat die naam eigenlijk Tritästri moet
luiden. Hij zou dan beteekenen: „de toegeruste met de wapenen
van Trita“ , eene godheid die in de Yeda’s als de bestrijder der
booze geesten voorkomt 4). De juistheid dier verklaring in het
1) Boven bl. 5.
2) Deel 1 . 498.
3) Uageman, Java, I . 5.
4) Lassen’s Ind. Alterthumsk. I I . 1047.