
 
        
         
		regelen  getroffen  om  de  betlemde  bezetting  in  veiligheid  naar  
 het  strand  te  doen  afkomen  en  de  verspreide  kantoren  te  be-  
 schermen.  Zij  voelde  zieh  echter  te  zwak  om  van  het  gebeurde  
 wraak  te  nemen,  daar  zij  nu  niet  m e t  en  v o o r ,  m a a r te g en   
 den  Soesoehoenan  zou  te  strijden  hebben,  en  het  uit  de  sporen  
 van  gisting,  die  zieh  weldra  overal  vertoonden,  haar  duidelijk  
 bleek,  dat  zij  op  de  bevolking niet rekenen  kon en  de geloovigen  
 nog  steeds  met  denzelfden  afkeer  van  de  kafirs  bezield  waren.  
 Strooibriefjes,  die  in  geheimzinnige  taal  tot  verzet  aanspoorden,  
 werden  in  Tjeribon  en  zelfs te Batavia verspreid. Een Tjeribonsch  
 districtshoofd  deed  een  aanslag  op  den  resident,  maar  werd  als  
 amokmaker  gedood.  In  Banten  werd  door  de  overgebleven  aan-  
 hangers  van  Sultan  Ageng  eene  samenzwering  gesmeed  om  de  
 Hollanders  te  vermoorden,  maar  de  bezetting  werd  nog  tjjdig  
 door  Sultan  Hadji  gewaarschuwd. 
 Dat  bij  de  gebeurtenissen  die  aan  Tak  het leven kostten,  ver-  
 raad  was  gepleegd,  stond  bij  de  Hooge  Eegeering  vast;  doch  
 moeilijk  was  het  te  bepalen  in  hoever  de  Soesoehoenan zelf daar-  
 aan  schuldig  was.  Toen  het echter bleek dat de Soesoehoenan  reeds  
 te  Kartasoera  gepoogd  had,  Pangeran  Anom  van  Tjeribon  door  
 schitterende  beloften  van  de  Hollanders  af  te  trekken;  toen reeds  
 voor  den  aanslag  op  Tak  geschreven  brieven  van  dien  vorst aan  
 een  zeeschuimer,  die  zieh  onder  den  titel  van  Jang  di  Pertoean  
 Menangkabau  als  een  voorvechter  van  het  ware  geloof voordeed,  
 te  Tagal  onderschept  werden;  was  het  in  alien  gevalle duidelijk  
 dat  hij  onder  den  invloed  der  vijanden  van  de  Compagnie  was  
 geraakt.  "Wei  zond  hij  in  December  1686,  en  nogmaals  in  Juni  
 1689,  gezanten  naar Batavia om zijne  onsehuld te betuigen, maar,  
 daar  zij  van  geene  volmacht  tot  afdoening  der  hangende  zaken  
 voorzien  waren,  nam  de  Hooge  Eegeering  tegenover  hen  een  
 teruggetrokken  houding  aan,  die  te  Kartasoera als  onheilspellend  
 beschouwd  werd. 
 Nog  voor  het einde van  1686 was de vloöt van den voorgewenden  
 Jang  di  Pertoean,  die  de  Bantensche  bezittingen  op  Sumatra  
 en  zelfs  de  hoofdstad  van  Banten  bedreigde,  door  den  kom-  
 mandeur  de  Eonde,  met  hulp  van  de  Bantenners,  aangetast  en 
 verslagen.  Maar  ook  deze  nieuwe  zege  der  kafirs  was  niet  toe-  
 reikend  om  den  opgewekten  geloofsijver  te  doen  bedaren.  Zelfs  
 de  dappere  Ambonsche  kapitein  Jonker,  die  in de oorlogen tegen  
 Troena  Djaja  en  Sultan  Ageng  van  Banten  zulke  uitstekende  
 diensten  had  bewezen,  schijnt  in  die  beweging  te  zijn  medege-  
 sloept.  In  de  nabijheid  van Batavia  op  een landgoed te Toegoe  ') 
 wonende,  had  hij  grooten invloed  op  de.  omliggende  bevolking 
 gekregen,  en koesterde  hij wellicht  reeds kwade voornemens,  toen  
 wraakzucht  over  een  grove beleediging,  hem  door  den Eaad  van  
 Indie  de  St.  Martin  aangedaan  2) ,  hem  tot  het  plan  dreef  om  
 met  zijn  aanhang  Batavia  te  overvallen  en  de  Christenen  te vermoorden. 
   De  aanslag  werd  echter  door  een der samengezworenen  
 verraden,  en  de  Eegeering trachtte  Jonker in  handen te krijgen. 
 Deze  wierp  nu  het  masker  af  en  sloeg  aan ’t  branden  en  moorden, 
   totdat  hij,  door  den  kommandeur  Sloot achtervolgd,  na een  
 wanhopige  verdediging  het  leven  liet. 
 Ofschoon  de  grensregeling  van  het  door  den  Soesoehoenan aan  
 de  Compagnie  afgestane  gebied  en  de  regeling  der  verhouding  
 van  Tjeribon  tot  de  Compagnie  en  Mataram,  omtrent  welke  
 punten  aan  Tak  uitvoerige  instructien  gegeven  waren,  door  zijn  
 dood  en  de  daardoor  ontstane  spanning  tusschen  Batavia  en Mataram  
 waren  aehterwege  gebleven,  liet  de Hooge  Eegeering  zieh  
 daardoor  niet  terughouden  om  haar  gezag  in  deze  gewesten  op  
 een  vasten  voet  te  brengen.  Aan  de  hoofden  van  al het land tusschen  
 de  Tji  Taroem  en  Tji  Pamanoekan  werd bekend gemaakt,  
 dat  hun  gebied  door  het  verdrag  van  1677  in  vollen  eigendom  
 aan  de  Compagnie  was  gekomen,  dat  het  aan  allen  die  niet onder  
 hare  jurisdietie  wenschten  te  leven,  vrij  zou  staan  binnen  
 zekeren  termijn  het  land  te  verlaten,  doch  dat  allen  die  bleven  
 alleen  de  Compagnie  als  hun  wettigen  Souverein  te beschouwen,  
 en  hare  wetten  en  bevelen  te  volgen  hadden.  De hoofden werden 
 *)  Toegoe  aan  de  Maroenda,  en  niet  Toegoe  aan  den  voet  van  den  Magemendoeng,  
 welke  beide  plaatsen  in  het  Aardrijksk.  en  Stat.  Woordenboek  van  N.  I.  en  ook door  
 mS >  *n  de  noot  op  Wallace’s  Insnlinde  I.  216,  met  elkander  verward  zijn.  De  in  
 1678  gestichte  en  nog  bestaande  gemeente  van  inlandsche  Christenen  waarvan  daar  
 sprake  is,  zoeke  men  te  Toegoe  aan  de  Maroenda. 
 Valentijn  IV.  1.  319.