
 
        
         
		afwisselend  geluk  gevoerd  te  zijn,  zoodat wij  zoowel in  de Soenda-  
 landen  als  te  Djapara  (waarover  straks  nader) het bewind nu eens  
 door  moslemsche,  maar  straks  weder  door  heidensche  hoofden  
 zien  voeren.  Doch  laat  ons  thans  zien  wat  de  Barros  van  het  
 aanknoopen  van  betrekkingen  tusschen de Portugeezen en Soenda-  
 neezen  verhaalt. 
 Onder  de  voortbrengselen  der  Soendalanden  schijnt  in  den  tijd  
 waarvan  wij  spreken,  de  peper  eene  eerste  plaats  te  hebben  
 ingenomen,  en  wij  lezen  dat  daarvan  jaarlijks  omstreeks  30,000  
 centenaars  werden  ingezameld.  De  havens  van  Soenda,  vooral  
 Bauten,  waren  de  voornaamste  stapelplaatsen  van  dat  artikel,  
 welks  verknjging  nevens  die  der  specerijen  van  de  Molukken  
 het  hoofddoel  van  de  vestiging  der  Portugeezen  in  den  Archipel  
 was.  Maar  de  handel  in  deze  waren  was  schier  geheel in handen  
 der  Javanen,  die  al  de  zeeen  van  het  Oosten  bevoeren  en  door  
 wier  tusschenkomst  Malakka  schier  uitsluitend  daarvan  voorzien  
 werd.  Nadat  echter  de  Portugeezen  zieh  in  1521  van  Pasei  op  
 Sumatra  hadden  meester  gemaakt,  begonnen  zij  om  dat  eiland  
 heen  zelven  de  Soendasche  havens  te  bezoeken,  waar  zij  de gezöchte  
 waren  steeds  in  overvloed  voorhanden  vonden.  Met  dien  
 handel  had  zieh  de  toenmalige  kapitein  van  Malakka,  Jorge  
 d Alboquerque,  zooveel  mogelijk  vertrouwd  gemaakt,  en toen hij  
 zag  dat  de  Javanen,  uit  haat  tegen  de  Portugeezen,  M a la ie   
 meer  en  meer  yermeden  en  voor  de  door  hen  opgekochte  spece-  
 rijen  nieuwe  uitwegen  in  China,  Gtoezerate  en  Arabie  zöchten,  
 besloot  hij  eene  poging  te  doen  om  eene  verbintenis met den vorst  
 van  Soenda  aan  te  gaan  en  eene  factorie  in  Banten  te  stichten.  
 Hg  liet  tot  dat  einde  in  1522  een  schip  uitrusten,  waarover  
 hij  het  bevel  gaf  aan  zijn  zwager  Enrique  Lerne,  en  dat  goed  
 bemand  en  met  geschenken  voor  koning  Samiam  voorzien w a s.') 
 De  ontvangst  van  Lerne  te  Banten  liet  niets  te wenschen over.  
 De  koning  begroette met  vreugde  in  de Portugeezen bondgenooten  
 tegen  zijne Mohammedaansche  vijanden en was overtuigd dat hunne  
 vestiging  tot  den  handelsbloei  van  Banten  zou  bijdragen.  Zonder  
 aarzelen  gaf  hij  aan  de  Portugeezen  verlof  daar  eene  sterkte  te  
 *)  De  Barros,  Dec.  IV ,  1.  I ,   c .  12  en  13. 
 bouwen  en,  in  ruil  voof  de  goederen  die  hij  behoefde,  zoovele  
 ladingen  peper  uit  te  voeren  als  zij  verlangden;  ja  hij  verbond  
 zieh  van  den  dag  af  waarop  de  grondslagen  der  vesting  zouden  
 gelegd  worden,  jaarlijks  duizend  zakken peper, berekend op  eene  
 hoeveelheid  van  350  centenaars,  als  een  bewijszijner vriendschap  
 aan  den  koning  van  Portugal  te  schenken.  Yan  het verdrag werden  
 twee  gelijkluidende  afschriften  opgemaakt,  die  door de voornaamste  
 aanwezige Portugeezen  en,  van de zij de  des konings, door  
 den  sjahbandar  of  havenmeester  en  twee  andere  rijksgrooten  
 geteekend  werden.  In  overleg  met  dezelfde  personen  werd  nu de  
 geschiktste  plaats  voor  het  fort  gezöcht,  waarvoor  de  keuze viel  
 op  een  terrein  aan  de  rechterzijde  van  den riviermond, onder  den  
 naam van Kalapa bekend. Onder groot vreugdebetoon der bevolking  
 werd  daar  door  de  Portugeezen,  gelijk  zij  gewoon  waren  zoo  
 vaak  zij  van  een  nieuw  ontdekt  land  bezit  namen,  een  gedenk-  
 steen opgericht.  Nadat ook  de koning het door Lerne mede te voeren  
 afschrift  van  het  contract  geteekend  en  men  van  geschenken  
 gewisseid  had,  keerde  Lerne  naar  Malakka  terug. 
 Ofschoon  de  koning  van  Portugal  alles  goedkeurde  wat  ten  
 opzichte  van  het  verdrag  met  Soenda  verricht  was,  duurde’  het  
 tot  1527  eer  eene  vloot  van  zes  schepen, onder Francisco de  Sä,  
 naar  Banten  onder  zeil  ging,  om  aan  het  verdrag  gevolg  te  ge-  
 ven.  De  vloot  werd  echter  door  een  storm verstrooid, eene enkele  
 brigantijn,  van  de  overige  schepen  afgedwaald  en  op  de Soendasche  
 kust  vervallen,  kwam  in  handen  der  Mohammedanen,  die  
 de  bemanning  van  kant  maakten,  en  toen  eindelijk  de  Sä  in  
 persoon  te  Banten  verscheen,  zag  hij  zieh  genoodzaakt  onver-  
 richter  zake  terug  te  keeren,  daar  inmiddels  ook  die  stad  zelve  
 in  handen  der  Moslemen  geraakt  was. 
 De  persoon  die  deze  omwenteling  bewerkt  had,  wordt door de  
 Barros  met  een  verminkten  naam,  naar  welks  waren  vorm  ik  
 zelfs  geen  gissing  durf  wagen,  Faletehan  genoemd.  Hij  was,  
 volgens  zijne  verzekering,  een  man  van  geringe  afkomst,  ge-  
 boortig  van  Pasei  op  Sumatra,  welke  stad  hij  in  1521,  toen zij  
 in  handen  der  Portugeezen  viel,  verlaten  had,  om  zieh  in  een  
 met  specerijen  geladen  schip  naar  Mekka  te  begeven.  Hier  had