
 
        
         
		vorst  gehuldigd  en  toonde  zieh  steeds  getrouw  aan  de  Compagnie, 
   wier  steun  hij  trouwens  niet  ontberenkon,  zoowelwegens  
 zijne  armoede,  als  omdat  hij  zieh  zonder  haar  niet  tegen  de  
 vele  misnoegden  onder  zijn  eigen  onderdanen  kon  handhaven  ').  
 Tegen  kwijtschelding  der  schuld  van  60,000  rijksdaaldors,  die  
 nog  op  Banten  rustte  voor  de  in  1698  tegen  Landak  bewezen  
 hulp2),  stonden  hij  en  zijne  rijksgrooten,  bij  pleehtige  acte  van  
 26  Maart  1778,  niet  slechts  Landak,  maar  ook  de  lang  verge-  
 ten  aanspraken  van  Banten  op  Soekadana,  die  geacht  werden  
 de  suzereiniteit  over  de  geheele  Westkust  van  Borneo  in  zieh  
 te  sluiten,  aan  de  Compagnie  a f 3).  Het  doel  van  deze vertooning  
 was,  voor  de  Compagnie  een  rechtsgrond  te  erlangen  tot  be-  
 moeiing met  de  aangelegenheden  van  Borneo,  waar  op  dat  tijd-  
 stip  Sultan  Aboe’r-rahman,  de  stichter  van  Pontianak,  hare  
 vriendschap  en  bescherming  zocht.  In  1786 verloor Sultan Aboe 1-  
 Mofachir  zijn  eenigen  echten  zoon  aan  de  kinderziekte,  waarom  
 toen  zijn  jongere  hroeder  uit  dezelfde moeder, Pangeran Mochji d-  
 din,  tot  troonopvolger  bestemd werd.  Werkelijkis  deze  prins, na  
 zijns  broeders  plotselingoverlijden, den 13denSept.  1802, door  een  
 plechtig  gezantschap  van  de  Hooge  Iiegeering,  onder  den  naam  
 van  Sultan  Aboe’l-Path  Mohammed  Mochji’d-din  Zeinoe’ts-Tsal 
 e h i n ,  m e t   v e e l   s t a a t s i e   . t o t  d e   v o r s t e l i j k e   w a a r d i g h e i d   v e r h e v e n   4). 
 Omtrent  den  toestand  van  het  Bantensche  rijk  in  die  dagen  
 worden  ons  belangwekkende  bijzonderheden  medegedeeld  in stuk-  
 ken  door  Jhr.  J.  de  Rovere  van  Breugel,  koopman  en  admini-  
 strateur  te  Banten,  voor  de  Werken  van  het  Bataviaaseh  Ge-  
 nootschap  bestemd,  maar op advies van  den  Gouverneur-Generaal  
 Alting  ter  zijde  gelegd,  omdat  daarinvele  Compagnie’s geheimen  
 onthuld  waren 5).  Die  toestand  was  over  het  algemeen  zeer  on- 
 1)  De  Rovere  van  Brengel  in  Bijdr.  t.  d.  I .  T.  L.  en  Vk.  N.  V.  I.  IBS—156,  
 318,319 ,361, naar wien Hageman, Handl. I.  214, op verschilfende punten te verbeteren is. 
 2)  Zie  boven,  bl.  440. 
 |   Zie  mijn  Borneo’s  Wester-afdeeling,  I.  260.  Vgl.  behalve  de  daar  aangewezen  
 schrijvers  ook  nog  Hageman,  Handl.  I .  214,  de  Rovere  van  Brengel,  t .  a.  p.  329. 
 4)  Zie  het  Dagverhaal  van  het  gezantschap  in  Bijdr.  t .   d.  I .  T.  L.  en  Vk. 
 V  I .   366  vv.  De  naam  en  datum  der  verhefüng  van  den  nieuwen  vorst,  beide  
 verkeerd  opgegeven  door  Hageman,  Handl.  I .   215,  vindt  men  aid.  hl.  385. 
 5)  Zie  Bijdr.  t .  d.  I .  T.  L.  en  Vk.  N .  V.  1.  10 6 ,  312. 
 günstig.  „Elk  inwoner  van  Banten“ ,  zoo  lezen  wij daar,  „isver-  
 plicht  tot  heerediensten  aan  zjjn  hoofd  in  iedere  negerie,  en  
 buitendien  nog,  in  het  algemeen,  aan  den  vorst  zelven  ’).  Niemand  
 dürft  zieh  rijk  toonen,  uit  vrees  dat  vijanden  hem  van  
 het  zijne  zouden  berooven,  waarvan  de  Bantenners  bijzonder  
 slag  hebben,  zoodat  er  dan  ook  tegenwoordig  geen  tien  geze-  
 ten  Bantenners  meer  gevonden  kunnen  worden,  die  koophandel  
 van  eenige  beteekenis  drijven.“  De  trouw  des  Sultans  jegens  de  
 Compagnie  was  hem,  volgens  dien  schrijver,  niet  bijzonder  als  
 Verdienste  aan  te rekenen,  daar  hij  geheel op dat lichaam steunde.  
 „Nogtans,“  zegt  hij,  „is  het  voor  de  Compagnie  altijd  voordee-  
 lig,  hetzij  van  harte  of  geveinsd,  door  Bantens  vorsten  geeerd  
 en  bemind  te  worden 2).“  De  schuld  die  de  Compagnie  in  1784  
 van  den  Sultan  te  vorderen  had,  hedroeg  nagenoeg  een millioen  
 gülden.  Ongeveer  de  helft  dier  schuld  bestond  uit  de  oorlogs-  
 kosten,  gemaakt  ter  onderdrukking  van  den  opstand  in  1750.  
 Een  ander  deel  vloeide  voort  uit  de  uitgaven  voor  de  bezetting  
 van  het  in  1738  te  Toelang  Bawang  in  de  Lampongs  gebouwd  
 fort  Yalkenoog3),  dewijl  sedert  1743  dit  bedrag  door  hetonver-  
 mogen  des  Sultans  om  te  betalen  gedurig was opgeloopen. Hierbij  
 kwamen nog  andere  posten  zoo  van  ouder  als  later dagteekening,  
 want  steeds  waren  de  Bantensche  vorsten  onvermogend  geweest  
 om  te  voldoen  aan  de  voorwaarden  der  conventien, herhaaldelijk  
 met  de "Compagnie  aangegaan,  waarbij  de  afbetaling  der  schuld  
 in  jaarlijksche  termijnen  geregeld  werd 4). 
 Het  kasteel  Soeroesoean,  het  oude  verblijf  der  Bantensche  
 Sultans,  had  van  de  Nederlanders  den  naam  van  het  fort  de  
 Diamant ontvangen 6).  Het  vormde  een  onregelmatig  vierkant met  
 vier  hol werken  en  een  halve  maan;  doch  het  geschut waarmede  
 het  bewapend  was,  bevond  zieh  in  den ellendigsten toestand.  Op 
 0   Dat  echter  een  deel  der  hevolking  aan  byzondere  lasten  onderworpen  was,  werd  
 reeds  D.  I .   351  en  356  aangetoond. 
 3)  De  Rovere  van Brengel.  116. 
 3)  Zie  boven,  blz.  451.  De  naam  Valkenoog  is  een  toespeling  op  dien van den Gonv,  
 Gen.  Valkenier,  gelijk  die  van  het  fort  Speelwijk  te  Banten  op  den  naam  van  den  
 Gouv.  Gen.  Speelman. 
 4)  De  Rovere  van  Brengel.  118. 
 6)  Zie  boven,  bl.  399,  en  de  Rovere  van  Brengel.  115  en  324. 
 II.  33