
 
        
         
		te  maken  tegen  het  Gouvernement  en  tegen  den  Soesoehoenan,  
 zelf  den  titel  van  Soesoehoenan  Praboe  ing-Ngalägä  en  den ver-  
 gulden  pajong aannam,  en door  onderscheiden benoemingen toonde  
 dat  hij  zieh  een  souverein  gezag  aanmatigde. 
 De  Sultan,  die  zeer  goed  begreep  dat  de  toorn van den Maarschalk  
 op  zijn  hoofd  zou  nederkomen,  zond  een  zijner Toemeng-  
 goengs  met  een  duizendtal  Javanen,  vergezeld van  den  luitenant  
 Paulus  en  eenige  dragonders,  om  den  Raden  itängga  na  te zetten  
 en  dood  of  levend  terug te brengen,  en  werd,  toen  het  doel  
 niet  spoedig  bereikt  werd,  slechts  met  moeite  weerhouden  om  
 ook  den  Rijksbestuurder,  vergezeld  van  eenige  voorname  perso-  
 nen,  te  zenden  en  de  medewerking  van Daendels  zelven  in  te  
 roepen  om  de  verdere  verbreiding van  den  opstand te  verhoeden.  
 Er  is  geene  reden  om  aan  de  opreebtheid  van  den  Sultan  te  
 twijfelen  ‘) ;  maar  Daendels  hield  hem  nog  steeds van  dubbelhar-  
 tigheid  verdacht,  en  was  vooral  niet  terug  te  brengen  van  de  
 meening  dat  Nätä  Koesoemä,  Nätä  Di-ning-Rat  en  de  Ratoe  
 Kentjänä  de  vlucht  van  Raden  Ränggä  bevorderd  hadden  en  
 heimelijk  met  hem  samenspanden.  Hij  eischte dus bunne  uitleve-  
 ring,  en  werkelijk  werden  de  beide  eerstgenoemden  op  een met  
 grooten  weerzin  gegeven  last  van  den  Sultan  naar Samarang ver-  
 voerd  en  later  in  het  fort  te  Tjeribon  gevangen gehouden. Yan de  
 uitlevering  der  Ratoe werd echter op de vertoogen van den Minister  
 Engelhard  afgezien;  maar  daar  de  voortvarende  Maarschalk  op  
 krachtiger  vervolging  van  Raden  Ränggä  aandrong,  werddaartoe  
 een  tweede  expeditie onder den Pangeran Dipä Koesoemä uitgezon-  
 den.  Nu  werd  den  7Jen  December  de  dalem  van  den  oproerling  
 te  Maospati  bezet,  en  onderscheiden  leden  zijner  familie  vielen  
 in  handen  zijner  vervolgers.  Hij  zelf,  door  het  meerendeel  van  
 zijn  aanhang  verlaten,  vluchtte  naar  Kertäsänä,  waar  hij  den  
 17den December  door  een detachement onder  drieregenten  en  den  
 sergeant  Leherfeld  werd aangevallen  en in  den strijd het leven liet. 
 Thans  scheen  de  geheele  zaak  geeindigd;  maar Daendels dacht  
 er  anders  over.  Hetzij  hij  den Sultan werkelijk bleef wantrouwen, 
 of  dit  alleen voorwendde, omdat hij van de eenmaal bijeengebrachte  
 macht  tot  vernedering  der  Javaansche  vorsten  wilde  gebruik  
 maken,  zelfs  de  tijding  van  den  val  des  muiters  kon  hem  niet  
 terughouden  van  zijn  voornemen  om  in  persoon  naar  Jogjakarta  
 op  te  trekken,  waar  hij  den  29®*™ December  aankwam,  ofschoon  
 hem  den  vorigen  dag  op  den  marsch  derwaarts  de  dood  van  
 Raden  Ränggä  was  bericht.  Daendels  had  eenmaal  het  plan  op-  
 gevat  om  den  Sultan  de  'regeering  ten  hehoeve  van  zijn  zoon,  
 den  Kroonprins,  te  ontnemen,  om  eene  betere regeling der grenzen  
 van  de  beide  inlandsche  rijken  en  van  het  Gouvernements-  
 gebied  door  te  zetten,  en  om  te  geräken  tot  de  afschaffing  der  
 zoogenaamde  strandgelden,  die  nog  altijd,  volgens  de  contracten  
 van  1743  en  1746,   door  de  Hooge  Regeering  voor  hethezitder  
 noorderstranden  aan  de  Yorsten  werden  uitgekeerd.  Deze  voor-  
 nemens  betroffen,  althans  ten  deele,  zoowel  den  Soesoehoenan  
 als  den  Sultan,  en  daar  eerstgenoemde  ten  minste in geene zijner  
 verplichtingen  was  te  kort  geschoten,  is  het  duidelijk genoeg dat  
 Daendels  zieh  veel  meer  door  overwegingen  van  politieken  aard  
 dan  door  zjjne  overtuiging  omtrent  de  schuld  of  onschuld  der  
 vorsten  liet  leiden. 
 De  Sultan,  reeds  door  een  brief  van  den  Maarsehalk  uit  Samarang  
 van  23  December  op  het  lot  dat  hem  wachtte  voor-  
 bereid,  werd  zoo  beangst  door  de  macht  die  deze  Landvoogd  
 bij  zijne  komst  ter  hoofdstad  kon  ten  toon  spreiden,  dat  hij  
 na  körte  onderhandeling  in  diens  ijzeren  wil  berustte.  De Kroonprins  
 aanvaardde  de  regeering  onder  den  titel  van Prins-Regent;  
 aan  den  Sultan,  van  nu  af Sultan  Sepoeh,  d. i.  de  oude  Sultan,  
 genaamd,  werd  echter  verlof  gegeven  in  den  kraton  te  blijven  
 vertoeven.  Eene  som  van  196,000  Spaansche  matten  werd  ge-  
 vorderd als eene  gratificatie ten behoeve der ambtenaren  en troepen  
 die  den  Maarschalk  vergezelden,  terwijl  de  heeren  van  Braam,  
 Wiese  en  Engelhard  in  commissie werden  gesteld om met de rijks-  
 bestuurders  van  Jogjakarta  en  Soerakarta  beide  eene betere regeling  
 der  grenzen  te  ontwerpen.  Den  4^™  Januari  1811  was alles  
 beklonken,  en  onmiddellijk  daarop  vertrok  Daendels  naar Soerakarta, 
   waar  de  aanzienlijke  macht  waarover  hij  te  beschikken