
 
        
         
		spreidde  groote  verslagenheid  in  Banten  en  deed  vooral  Sultan  
 Hadji  tot  vrede  neigen.  Hij  zond  daarom  drie  aanzienlijke  Ban-  
 tenners  naar  Batavia  om  hernieuwing  der  oude  contracten  te  
 Tragen,  maar  daar  deze  geene  volmacht  van den ouden Sultan met  
 zieh  brachten,  werden  zij  beleefdelijk teruggezonden. De partij  die  
 in  Banten  Sultan  Hadji  vijandig  was  en  de  opvolging  van  Pa-  
 ngeran  Poerbaja  wenschte,  ging  voort  den  ouden  Sultan  tot den  
 krijg  aan  te  zetten,  en  die  oorlogspartij  kreeg  nieuw  voedsel  
 door  de  wraakzucht  over  de  meedoogenlooze  gestrengheid, waar-  
 mede  de  achterhaalde  Bantensche  zeeroovers  door  de  kruisers  
 der  Compagnie  werden  behandeld.  In  het  paleis  te  Tirtajasa  
 werd  het  besluit  genomen  openlijk  den oorlog aan  de  Compagnie  
 te  verklären,  maar  binnen  drie  dagen  na  dit  besluit  had  eene  
 geheele  omwenteling  plaats.  Den  lsten  Mei  1680  maakte  Sultan  
 Hadji  zieh  plotseling  van  het  oppergezag  meester,  dwong Sultan  
 Ageng  van  de  regeering  afstand  te  doen,  verwijderde alle tegen-  
 standers  der  Compagnie  uit  het  bewind,  verbood  aan  al  zij ne  
 onderdanen  op  strenge  straf  haar  overlast  aan  te  doen  en  zond  
 den  nieuwen  rijksbestuurder  als  vredebode  naar  Batavia. 
 De  onderhandelingen  over  den  vrede  leverden  echter  groote  
 zwarigheden  op,  daar  Sultan  Hadji  ten  stelligste  volhield  dat  
 twee  der  door  de  Compagnie  gestelde  eischen,  de uitlevering van  
 alle  overloopers,  ook  van  hen  die  tot  den  Islam  waren  overge-  
 gaan,  en  de  vergoeding  van  alle  schade  door  Bantenners  in  de  
 laatste  jaren  aan  Batavia  berokkend  bepaaldelijk  met  de  
 voorschriften  van  den  Islam  in  strijd  waren.  De  Compagnie  
 wilde  van  geen  toegeven  hooren  en  baande  door  hare  halstar-  
 righeid  aan  Sultan  Ageng  en  zijne  krijgszuchtige  medestanders  
 den  weg  om  eerlang  het  verloren  gezag  te  herwinnen. 
 Inmiddels  was  Tjeribon  geheel  onder  de  macht  der Compagnie  
 geraakt.  In  het  begin  van  1680  was  de stad Pekalongan,  behoo-  
 rende  tot  het  gebied  dat  de  Compagnie  van  den  Soesoehoenan 
 *)  De  verwerping  van  den  eisch  tot  schadevergoeding  berustte  op  de  bewering,  dat,  
 daar  geen  verdrag  met ongeloovigen  langer  dan  tien  jaren  geldig  is,  van  1669  af  (het  
 laatst  verdrag  was  in  1659  gesloten)  een  wettige  oorlogstoestand  tnsscben  Banten  en  
 d«  Compagnie  had  bestaan.  Zie  Zeeman  en  Ockersz  bij  de  Jonge,  V II.  355,  en  vgl.  
 boven,  blz.  339  en  348. 
 in  pand  hield,  door  de scheepsmacht  van Sultan Ageng overvallen  
 en  verbrand.  De  vorsten  van  Tjeribon  hadden  lijdelijk  toegezien  
 dat  het  geschut, door de Bantenners medegevoerd, in hunne hoofd-  
 stad  was  aan.  land  gebracht,  en  zieh  daardoor  hetmisnoegender  
 Hooge  Regeering  op  den  hals  gehaald.  Zij  stelde  hun  den  eisch  
 om  de  Bantensche  roovers  met  hunnen  buit  öf aan de Compagnie  
 uit  te  leveren,  öf  althans  buiten  hun  gebied  te  zetten, onder be-  
 dreiging  dat  anders  de  krjjgsmacht  der Compagnie de grenzen van  
 Tjeribon  niet  langer  ontzieD,  maar zelve de roovers verdrjjven zou.  
 De  gezanten  werden  niet  bij  de  prinsen  toegelaten,  maar Sultan  
 Sepoeh  liet  hun  ondershands  door  zjjn  Schahbandar  verklären,  
 dat  hij  bereid  was  zieh  onder  bescherming  der Compagnie te stellen, 
  indien zij hem als eenigen heerscher in Tjeribon wilde erkennen.  
 Doch  met  dit  antwoord  was  de  Regeering  niet  gediend;  aan  
 kapitein  Michielsz  werd  versterking  gezonden  en  zonder  slag  of  
 stoot  werd  de  stad  Tjeribon  door  hem  bezet,  terwijl  de Bantenners, 
   die  de  prinsen  in  bedwang  hadden  gehouden,  zieh  uit  de  
 voeten  maakten.  Michielsz bleef,  getrouw aan zijn last,  volstandig  
 weigeren  om  met  Sultan  Sepoeh  alleen  in  onderhandeling  te  
 treden  en  liet  ook  de  beide  andere  broeders  oproepen.  Allen  
 verklaarden  nu  zieh  onder  bescherming  der  Compagnie  te  willen  
 stellen,  mits  deze  hen  dan  ook  werkeljjk  tegen  de  aanvallenvan  
 Banten  beveiligde,  en  tdbn  daartoe  de  noodige  maatregelen  
 genomen  waren,  kwamen  al  spoedig  gezanten van de drie prinsen  
 te  Batavia  aan.  De  onderhandelingen  werden  zeer  lang  gerekt,  
 daar  de  regeling  der  onderlinge  belangen  van  de  prinsen  allerlei  
 moeilijkheden  opleverde.  Van  den  nieuw  verkregen  Sultanstitel, 
   onbestaanbaar  met  de  gevorderde  erkenning  van  het  
 oppergezag  des  Soesoehoenans,  moesten  zij,  zeer  tegen  hun  zin,  
 weder  afstand  doen;  maar  ofschoon  de  Regeering  zieh  in  offi-  
 cieele  stukken  van  het  gebruik  daarvan  onthield,  sehijnt  men  
 oogluikend  te  hebben  toegelaten,  dat  zij  zieh  bij voortduring zoo  
 lieten  noemen.  Het  aandeel  der  broeders  in de algemeene inkom-  
 sten  des  rijks  werd  zoo  vastgesteld,  dat  de  oudste  5 /1 2 ,  de  
 tweede  4 /1 2 ,  de  jongste  3/12-  daarvan  zou  genieten.  Na  deze  
 voorafgaande  schikkingen  werd  eindelijk,  den  4den  Jan.  1681,