
 
        
         
		vluohtte  naar  den  dalam  en  vond  later  eene  sohuilplaats  bij  de  
 weduwe  van  Kjai-gede  Tingkir,  waar  zjj  een  zoon  ter  wereld  
 bracht  die  bestemd  was  eene  groote  rol  in  de  geschiedenis  van  
 Java  te  vervullen. 
 Naar  aanleiding  van  ons  onbekende  omstandigheden  werd  
 door  den  vorst  van  Demak  eene  geheel  bjjzondere  regeling  van  
 het  bestuur  voor  het  landschap  Bagelen  ontworpen.  Hij  stelde  
 het  onder  40  mantri  domas,  d.  i.  mantri’s  over  achthonderd  
 huisgezinnen,  die  bij  hunnen  naam  eenvoudig  den  titel  van  Kjai  
 voegden  en  wier  nakomelingen  langen  tijd  den  titel  van  Kentol  
 gevoerd  hebben  *). 
 Panembahan  Djimboen  regeerde  volgens  sommige  berichten  9 ,  
 volgens  andere  12  jaren,  en  overleed  dus  in  1487  of  1490. Yan  
 zijne  vijf  zonen  volgde  Pangeran  Sabrang  Lor  s)  hem  op,  doch  
 stierf  reeds  na  twee  of  drie  jaren  aan  een  longontsteking. 
 De  derde  vorst  was  zjjn  broeder,  volgens  anderen  zjjn  zoon,  
 Pangeran Tranggänä,  een  veelgeprezen  vorst, wien het ontwerpen  
 van  een  wetboek  wordt  toegeschreven  dat  de  instellingen  des  
 lands  met de  voorschriften  van  den  Islam  samensmolt3).  Yolgens  
 de  Javanen  zou  vöör  1521  zijn  gezag  over  het  gansche  eiland,  
 van  Banten  tot  Balambangan, erkend zjjn, en zouden alle regenten  
 van  Java  naar  zjjn  hof zijn opgekomen, om hem hulde  te bewijzen.  
 Maar  ofschoon  wjj  mögen  aannemen  dat  zijn  gezag  in  Midden-  
 Java  zeer  bevestigd  en  uitgebreid  werd,  zal  het  ons  spoedig  
 bljjken,  dat  zoowel  in  het  Westen  als  in  het  Oosten  nog  zeer  
 veel  aan  de  erkenning  van  dat  gezag  bleef  ontbreken.  Zelfs  in  
 Djapara  was,  volgens  de  Portugeesche  schrjjvers,  nog  in  1521  
 een  heidensch  opperhoofd,  en  Pate  Unuz,  dien  wij  er  in  1513  
 aan troffen  en  die  stellig  beljjder  van  den  Islam  en  vermoedeljjk  
 een  der  krjjgsbevelhebbers  van  Pangeran  Tranggänä  was,  heeft  
 er  zieh  slechts  tijdeljjk  kunnen  handhaven.  Het  bericht  van  de  
 ’ Barros4) ,  dat  hij  zieh  als  zeeroover  van  Djapara  had  meester 
 *)  Zie  D.  I .   666.  noot. 
 2)  De  oorsprong  van  dezen  vreeraden  naam,  die  »Prins  van den  noordelijken oyerwal«  
 beteekent,  kan  ik  niet  verklären. 
 3)  Vgl.  D.  I.  b l  346.  *)  Dec.  I I ,   1.  IX ,  c.  4. 
 gemaakt,  zal  wel  op  een  misverstand  berusten,  en  mist,  in  verband  
 met  alles  wat  wij  van  zijne  geschiedenis  weten,  alle  waar-  
 schijnljjkheid. 
 Pate  Unuz  was,  volgens  de  Barros,  een  mächtig  Javaan  van  
 hooge  afkomst,  die  lang  met  het  denkbeeid  had  omgegaan  om  
 Malakka  aan  zjjn  gezag  te  onderwerpen  en daarbjj vooral rekende  
 op  de  genegenheid  der  Javanen  die  er  de  meerderheid  der  bevol-  
 king  uitmaakten.  Heeds  vöör  de  verovering  der  stad  door  de  
 Portugeezen  had  hjj  zieh  tot  dat  einde  met  groote  toerustingen  
 bezig  gehouden  en  onder  anderen  eene  jonk  gebouwd,  zoo groot  
 als  een  Portugeesch  schip  van  500  ton  en  met  zeven  lagen  
 van  een  mengsel  van  kalk  en  olie  ')  gedubbeld,  waardoor  zjj  
 tot  een  ondoordringbaar  bolwerk  was  gemaakt.  Met  de  hoofden  
 der  Javanen  te  Malakka  had  hjj  verstandhouding  aangeknoopt,  
 en  de  verovering  dier  stad  door  d’Alboquerque,  wel  verre  van  
 hem  van  zjjn  plan  af  te  schrikken,  had  de  hoop  op  goeden uit-  
 slag  bij  hem  versterkt,  eensdeels  omdat  hjj  gezien  had  voorhoe  
 kleine  macht  de  stad  bezweken  was,  anderdeels  omdat  hjj  ver-  
 wachtte  in  de  gansche  bevolking  bondgenooten  tot  verdrijving  
 der  gehate  vreemdelingen  te  vinden.  Na  zeven  jaren  met toerustingen  
 te  hebben  doorgebracht,  had  hjj  eene  vloot  bij een  van  in  
 alles  90  vaartuigen,  bemand  met  12000  koppen,  en  bewapend  
 met  een  groot  aantal  op  Java  zelf  vervaardigde  stukken;  want  
 de  Javanen,  zegt  de  schrijver,  waren  bekwame  geschutgieters.  
 Met  deze  macht besloot  hjj Malakka aan te tasten, doch ongelukkig  
 voor  hem  juist  op  het  tjjdstip  dat  Pate  Quetir  verslagen  en naar  
 Java  gevlucht  was.  De  Portugeezen,  die  reeds  lang  de lucht van  
 zjjne  voornemens  gekregen  hadden,  hoorden  in  het  begin  van  
 Januari  1513,  dat  hjj  eindeljjk  tot  hulp  van  Pate  Quetir  kwam  
 opdagen.  D’Andrade  ging  hem  met  de  gansche  beschikbare  
 scheepsmacht  opzöeken,  maar  geen  spoor  van  den  vjjand  vin-  
 dende,  keerde  hjj  naar  Malakka  terug,  met  het  voornemen  om  
 zieh,  volgens  den  hem  verstrekten last, naar Goa te begeven. Doch  
 gelukkig  was  dit  plan  nog  niet  volvoerd,  toen  eensklaps ontdekt 
 l)  Dit  mengsel  noemt  de  Barros  l a p e z ,   klaarblijkelijk  het  Jav.  l a p i s ,   oplegsel  
 of  doublure.