
 
        
         
		D E E L   II. 
 Bl.  21 r.  10  v.  b.  Staat  disjecta  menbra  lees  disjecta  membra. 
 „  24 „  12  „  „  „  opschriften  tot  in  het  nieuw-Jan'äansch naderende 
 karakters lees opschriften in tot het nieuw-Javaansch naderende karakters. 
 „  32 r.  6  v.  b.  betreurde  ik   h e t,  dat  van  de  op  Miüto-house  aanwezige 
 Javaansche  inscriptie  nog  geene  verklaring  door  kenners  van  het  
 Kawi  is  gegeven.  In   het  Tijdschrift  voor  Ked.  Indig,  Ja arg.  1878,  
 D.  I ,   bl.  125—184,  komt  daarover  thans  een  opstel voor van den heer  
 van  Limburg  Brouwer,  die ,  met  behulp  van  de  proeven  van ontcijfe-  
 ring  in  de  nagelaten  papieren  van  den  heer  Oohen  Stuart  gevonden,  
 tot  de  volgende  resultaten  is  gekomen.  1°.  Het öpschrfft  vermeldt,  als  
 naar  gewoonte,  met  de  grootste  nauwkeurigheid  het  ja a r ,  de  maand,  
 den  dag  der  maand,  den  dag  der  Indische  en  van  de  vier-,  vijf-  en  
 zesdaagsche  polynesische  weken,  den  stand  der  planeten,  maanhuis,  
 enz.  Yan  het  ja a rta l  is  alleen  het  eeuwcijfef  duidelijk  leesbaar;  het  
 is  8.  De  heer  v.  L.  B.  zou  bij  gissing  willen  lezen  845,  zoodat  de  
 inscriptie  tot  de  eerste  helft  der  10äe  eeuw  onzer  jaartelling  zou  te  
 brengen  zijn.  2°.  Evenals  de  meeste  andere  inscriptien  heeft  ook  deze  
 betrekking  op  eene  schenking  of  erkettning  van  rechten  op  een  stuk  
 grond,  en  wel  te  Sanggoeran  in  het  gewest  Waharoe  (vgl.  bl.  37,  
 38).  Aan  de  bewoners  schijnt  vrijdom  van  velerlei  lasten  en  heere-  
 diensten  te  worden  toegekend,  terwijl  aan  vele hoofden  gesehenken in  
 geld  of  kleederen  schijnen  verleend  te  wörden.  3°.  Ook deze inscriptie  
 bevat  eene  aanroeping  der  geesten  en  vervloeking ,  in  de  hoofdzaak  
 met  de  door  Prof.  Kern  verklaarde  overeenkomende.  „De  inscriptie  
 van  den  Minto-steen“,  dus  beslüit  de  heer  v.  L,  B.  zijne  proeve  van  
 v erklaring,  „wijkt  derhalve  in  niets  af  van  de  andere  ons  bekende  
 oorkonden,  en  bevat  niets  van  den  hoogdravenden  ohZin,  die  h a ar in  
 de  zoogenaamde  vcrtaling  van  Kaffles  wordt  toegedicHt“ ,  enz. 
 37 r. 9 Y. b .   s t a a t Jedoeng  le e s   Djedoeng.  Ygl.  b l.  123. 
 46 » 7 y. o.  „ een  ander  Hindoerljk  le e s   een  ouder  Hindöerijk. 
 47 V 15 v . b .  „ Tiipdkoe  l e e s   Tjipakoe. 
 48 1t 13 y. 0 .  n in  dit  opzicht  l e e s   in  dit  overzicht. 
 52 1) 1 H v  n Poekoewddjä  l e e s   Pakoewädjä. 
 62 r. 5  y.  o.  staat verdiepingen,  die  op  een  padmasana  rüsten.  In   het 
 December-nommer,  1876,  van  het  Tijdschrift  „Onze  ’Wächter“, in  het  
 tweede  gedeelte  van  een  artik el,  getiteld  „drie  bergvlakten op  Jav a “ ,  
 wijst  de  heer  Heynen  aan ,  dat  de  woorden  „die  op  eene  padmasana  
 rüsten“  eene  verkeerde  voorstelling  geven  en juister  zouden  geschrapt  
 worden.  Sporen van  padmasana’s ziet men echter aan de derde verdieping, 
 89  r.  9 v.  o.  staat Prambanen  lees  Prambanan. 
 „  104  „  10 v.  b.  „  Pengang  lees  Penging. 
 „  109  „  6 en  7  v.  b. wordt  gesproken  van  nog  weinig  bekende  beeiden 
 op  den  berg  Pandan  gevonden.  Die  beeiden  zijn  echter  gedeeltelijk 
 naar  Rembang  gevoerd,  en  slechts  een  staat  er  nog  op  den  top.  
 Andere  overblijfselen  van  Bäwernä  worden  in  den  omtrek  van  den  
 Pandan  gevonden.  In   een  bosch  ten  Westen  van  dien  berg vindt men  
 eenige  beeiden,  en  te  Kraton,  op  den  zuidelijken  voet  van  den  Pand 
 a n ,  alsmede  te  Djipang-pasir  en Djipang-adoe, beide in Bädjä negSrä,  
 vindt  men  overblijfselen  van  oude  muren.  Zie  Brumund  in  Yerh.  v.  
 het  Bat.  Gen.  XX XIII.  177.  In   Rembang  en  Madioen  mögen  dus  
 geene  tjandi’s  ontdekt  zijn  (bl.  219),  maar  geheel  ontbreken  toch  de  
 Hindoemonumenten  in  deze  residenten  niet  (vgl.  bl.  105). 
 Bl.  141  r. 16  v.  o.  De  hier  vooronderstelde  mogelijkheid  dat  het zoogenaamde 
 graf  der  Ratoe  Poetri  Tjampa  een  steunpunt  voor  de  Chronologie  der 
 geschiedenis  van  Mädjäpahit  zou  opleveren,  vervalt  geheel  door  de  
 op bl.  186  en  195  gemaakte  opmerkingen. 
 „  146 r. 1  v.  o.  staat  geiijk  van  de  zoovele  andere  volken  lees  gelijk  van 
 zoovele  andere  volken. 
 „  155 r. 13  v. o.  staat Bätara  lees  Batdrä. 
 „ 1 8 7 ,   1 8 v .  b.  „  Eene  andere  zuster  lees  Eene  zuster. 
 „  196 „ 14  „ „  „  onder  bevelen  lees  ander  bevel. 
 „  198.  In   noot  1  leze  men  op  het  einde  in  p la a tsv an :  „Ook  elders vond  ik  
 hem  Panembahan  Soerasohan  genoemd,  wat  slechts  een  verscheiden-  
 heid  is  van  denzelfden  tite l“ ,  het  volgende:  Soeroesoewan  is een oude  
 naam  van  de  stad  Banten  of  van  het  kasteel  dat  aan  hare  vorsten  
 tot  verblijf  strekte.  Zie  de  Jonge  V II.  OXIV  en  384;  Meinsma  I   6-  
 beneden  bl.  399,  512. 
 „  204.  Aan  het  einde  van  het  hoofdstuk  toe  te  voegen:  Dat  echter  de  over-  
 levering  de  gebeurtenissen  verminkt  en  dooreenhaspelt,  zal  ons meermalen  
 blijken  bij  zoodanige  punten,  waar  de gelegenheid zieh aanbiedt  
 hare  getuigenissen  met  die  der  oudste  Europeesche  bezoekers  van  
 Jav a   te vergelijken.  Het  vervolg  zal  ons  leeren,  dat  zij  aan  de 
 heerschappij  der  Siwaieten  in  Oost-Java  een  veel  te  snel  en  abrupt  
 einde  m aakt,  en  dat  zij  de  verrichtingen  van  Soenan  Goenong  Djati  
 en  zijn zoon  Hasanoe’d-din  een  paar  geslachten  te  vroeg  heeft  geplaatst. 
  Zie  bl.  209  w . ,   233 w . ,   240,  254  w . ,   269  vv. 
 „  251  r.  6  v. o.  staat Pang er an  Mockmid  lees  Pangeran  Moekmid. 
 „.252  „  2  v. b.  „  waarvan  de ligging  niet  meer  behend  is.  Toen  ik  dit 
 schreef  verliet  ik  mij  op  de  volledigheid  van  het  Aardrijksk.  en  Stat.  
 Woordenboek  v.  X.  I.  en  was  er  niet  op  verdacht  dat  daar  Prawätä  
 zou  voorkomen  in  den  verbasterden  vorm  Prowata.  Prawätä  is  nog  
 eene  dessa  in  het  regentschap  Koedoes,  district  Oedahan,  en  wordt  
 daa,r  op  verschillende  kaarten  gevonden. 
 „  260  noot,  staat  Mendez  Pint  lees  Mendez  Pinto. 
 „  264  r.  10  v.  o.  staat  Het  schijnt. . .   dat  eerst  zijn  tweede  opvolger  Aging  
 den  titel  van  Sultan  heeft  gevoerd,  die  door  volgende  vorsten  met  den  
 nog  weidscheren  van  Soesoehoenan  is  verwisseld.  Dit  is  niet  juist.  
 Ageng  voerde  den  titel  van  Soesoehoenan  lang  voordat  hij  dien  van  
 Sultan  uit  Mekka  erlangde.  Zie  beneden  bl.  318,  327  en  330. Agengs  
 opvolger  Amangkoe-Rat  wordt  ook  Sultan  genoemd,  omdat  de  
 priestervorst  van  Tjeribon  hem  dien  titel  had  toegekend  (bl.  341),  
 doch  de  latere  Mataramsche  vorsten worden weder alleen Soesoehoenan