
 
        
         
		tige  vermenging  van  personen  van  verschillende  kästen gesproten  
 waren.  Hij  predikte  in  de  volkstaal,  en  nam  als  medeverkondi-  
 gers  zijner  leer  allen  aan  die  als  bhiksjoe’s  (bedelaars)  vanaal-  
 moezen  leven  en  van  de  wereld  afstand  doen  wilden.  In  het  
 gele  bedelaarskleed  togen  zij  het  land  door,  en de vervolging die  
 zij  van  de  Brahmanen  te  lijden hadden,  vestigde  de aandacht der  
 menigte  nog  te  meer  op  hen.  De  verdrukte  lagere  standen voel-  
 den  zieh  mächtig  door  deze  leer  aangetrokken,  en  zelfs  vorsten  
 en  aanzienlijken  verleenden  op  vele  plaatsen  aan  hare  predikers  
 bescherming.  De  leer  van  Boeddha  tastte  dus  niet  alleen,  door  
 een  rationalisme  van  ongeevenaarde  stoutheid,  de  dogmatiekder  
 Brahmanen  in  het  hart  aan,  maar  oefende  ook  een  mächtigen  
 invloed  op  het  leven  door  de  ritueele  wet  der  Brahmanen,  die  
 het  gansche  leven  als  in  ijzeren  kluisters  geklemd  hield,  aan  
 minachting  prijs  te  geven. 
 Twee  zoo  strijdige  stelsels  konden  niet vreedzaam naast  elkander  
 bestaan,  slechts  een  strijd  op  leven  en  dood  was  hiermoge-  
 lijk.  Eeuwen  lang  heeft  die  strijd  gewoed, het hevigst,  naarmen  
 meent,  in  de  zesde  eeuw  na  Christus,  toen  in  Hindostan  het  
 Boeddhisme  schier  werd  uitgeroeid,  ofschoon  het  zieh  inmiddels  
 voor  dit  verlies  door  zijne  uitbreiding  over Ceilon,  Tibet,  China  
 en  andere  landen  had  sehadeloos  gesteld.  Te  midden  dier  ver-  
 breiding  van  het  Boeddhisme  door  zendelingen  en  emigranten  
 kwam  het  ook  naar  Java.  Wij  zagen  reeds  dat  het  tijdstip daar-  
 van  niet  te bepalen i s , evenmin als  de vraag vooralsnogkan worden  
 opgelost,  of Brahmanen  dan  wel  Boeddhisten  de  eerste  Hindoe-  
 kolonisten  aan  Java  geleverd  hebben.  Reeds  in  de  derde  groote  
 synode  der  Boeddhisten,  onder  Asjoka, vorst van Magadha, welke  
 synode  volgens  Lassen  in  het  jaar  246  v.  C.  valt,  werd  be-  
 sloten  de  leer  van  Boeddha  door  zendelingen  in  vreemde  
 landen  te  doen  verbreiden,  en  de  beroemde  Wilson  is  van  oor-  
 deel,  dat  de  vier  of  vijf  eerste  eeuwen  na  Christus  het  tijd-  
 vak  vormen  waarin  het  ijverigst  voor  de  verkondiging  dezer leer  
 is  gearbeid. 
 De  hoofdzetel  der  Boeddhisten  op  Java  is  klaarblijkelijk  ge-  
 weest  in  en  om  de  residentie  Kadoe.  Daar  vinden  wij  de  eenige 
 zuiver-Boeddhistische  monumenten,  inzonderheid  dat  grootste  en  
 schoonste  van  alle  werken  door  de  Hindoes  op  Java  tot  stand  
 gebracht,  den  tempel  van  Bärä-Boedoer.  Maar  de  stichting  van  
 zulk  een  grootsch  gedenkteeken  kan  niet  vallen  in  het  vroegste  
 tijdperk  van  het  Javaansche  Boeddhisme;  het  moest  eerst  zelf  
 groot  en  mächtig  zijn  geworden,  eer  het  zulk  een  reuzenwerk  
 kon  tot  stand  brengen.  Toch  zou  ik  de stichting van Bärä-boedoer  
 niet  later  dan  de  achtste,  hoogstens  de  negende  eeuw  na  C.  
 durven  plaatsen. 
 Eer  de  Boeddhisten  naar  Java  overkwamen,  meer  nog  eer  
 Bärä-Boedoer  gebouwd  werd,  had  het  Boeddhisme  eene  lange  
 geschiedenis  doorloopen  en  was  het  geheel  van  gedaante  veran-  
 derd.  Boeddha  zelf,  door  zijne  volgelingen  beschouwd  als de ver-  
 schijning  van  de  volkomenste  wijsheid  en  deugd  op  aarde,  werd  
 meer  en  meer  door  hen  in  een  stralenkrans  van  heiligheid  ge-  
 huld  en  als  een  bovennatuurlijk  wezen,  begaafd  met  groote won-  
 derkracht,  als eene incarnatie der godheid, gedacht.  Dat  Boeddha’s  
 leer  in  den  grond  atheistisch  of,  zoo men wil, pantheistisch was,  
 en  voor  de  goden  en  geesten  van  het  Brahmanisme  geene  plaats  
 behield,  werd  niet  algemeen  begrepen.  Men  beschouwde  ze veel-  
 eer  als  wezens  aan  Boeddha  ondergeschikt,  zoodat  in  de  latere  
 legenden  de  groote  prediker  zelfs  wordt  voorgesteld  als  zijne  
 leer  aan  Brahma  en  Indra  verkündigende.  De  hemel  is  dus  weder  
 met  Brahmaansche  en  zelfs  vele  nieuwe  goden  en  geesten  
 bevolkt,  maar  zij  zijn  niet  veel  meer  dan  een  hofstoet,  geroepen  
 om  de  macht  en  grootheid  van  Boeddha  in  het  licht  te  stellen.  
 Zij  worden  dan  ook  niet  aangebeden;  de  groote  leermeester  zelf,  
 de  incarnatie  van  alle  goddelijke  eigenschappen,  is  het  eenige  
 voorwerp  van  de  hulde  en  aanbidding  zijner  volgelingen. 
 Het  is  een  merkwaardige  trek  van  het  Boeddhisme,  dat,  ter-  
 wijl  de  Brahmaansche  Hindoes  een  diepen  afkeer  hadden  van  
 ’s  menschen  stoffelijk  overschot  na  den  dood,  de  eerbied  voor  
 Boeddha  op  het  bezit  zijner  asch  den  hoogsten  prijs  deed  stellen.  
 Zij  werd  bewaard  in  een  gouden  urn,  en  later,  om  strijd  over  
 het  bezit  te  voorkomen,  naar  luid  der  overlevering,  in  acht  
 deelen  verdeeld,  waarvan  ieder  in  een  prächtige  urn  werd  be