
De bemanning der 27 prauwen die nog waren aangekondigd,
verneinende wat er was voorgevallen, landde den ten oosten
der stad aan de rivier Maroenda, en den volgenden dag zag
men ook aan de landzijde groote scharen van Javanen opdagen.
Het was het leger van Baoe-raksä, waarbij zieh ook de Soenda-
neezen uit Soemedang en Oekoer, onder de bevelen van Dipati
Oekoer, bevonden. Koen besloot dadelijk het zuidelijk deel der
stad, waar weinig steenen huizen waren, te verbranden en te
siechten, om ’t overige te beter te kunnen verdedigen. In dit
verlaten deel der stad nestelde en verschanste zieh nu een deel
der vijanden, maar door 120 man krijgsvolk en eenige burgers
werden zij er met groot verlies weder uitgedreven. De volgende
dagen, die de vijand aan bet maken van loopgraven enbedekte
wegen en borstweringen van hont en gekloofde bamboe besteedde,
maakte Koen zieh ten nutte om zeevolk van Onrust te ontbieden,
burgers en ambachtslieden te wapenen, palissaden te slaan en
alles wat belemmeren kon uit den weg te ruimen.
In den nacht tusschen 10 en 11 September, toen de Javanen
tot op een pistoolschot van de stad w a r e n genaderd , liet Koen een
uitval doen, die den vijand uit zijne loopgraven deed wijken, en
de Chineezen van Batavia, dit bemerkende, vielen met dolle
woede op de terugtrekkenden aan, waardoor hun aftocht in
een verwarde vlucht veranderde. Doch den H j September her-
nieuwde de vijand den aanval. Terwijl hij op verschillende pun-
ten loos alarm maakte, was het eigenlijk op de veldschans Hol-
landia gemunt, die aan het zuidoosten der stad lag en slechts
door 24 Europeanen was bezet. De kleine bende verweerde zieh
met wanhopigen moed totdat zij haar laatste patronen had ver-
schoten; maar bet gevaar'waarin zij zicb bevond, was in de stad
niet opgemerkt en geen hulp kwam opdagen. Toen liet een sergean
zieh van de borstwering naar beneden en kwam, seboon van alle
zijden door den dood bedreigd, bebouden in het kasteel. Koen,
van bet gevaar der bezetting onderricht, liet dadelijk een uitval
doen en bleef weder overwinnaar. Baoe-raksä trok zieh terug m
twee legerkampen ten oosten der stad en sebreef aan Koen drei-
gende brieven. Doch deze besloot den vijand geen rust te laten
en de geheele macht waarover hij besebikken kon, verzamelende,
viel hij met ruim 2800 man de Javanen in hun leger aan en
joeg hen geheel uiteen. Baoe-raksä en zijn oudste zoon behoorden
tot de gesneuvelden, en velen van bet volk van Oekoer en
Soemedang, dat steeds vreedzame betrekkingen met Batavia had
onderhouden en slechts gedwongen in den veldtocht had gedeeld,
namen deze gelegenheid te baat om zieh afte scheiden en weken
uit vrees voor de wraak des Soesoehoenans met vrouwen en kin-
deren naar het Bantensche gebergte *). Intusschen werden door
de onzen ook de prauwen in de Maroenda-rivier aangetast en deels
veroverd, deels verbrand.
Men hoopte nu van den vijand ontslagen te zijn, maar bemerkte
weldra dat men slechts met zijne voorhoede had te doen gehad.
Want eene afdeeling, uitgetrokken om de werken des vijands
die nog aan het zuideinde der stad waren overgebleven, te
siechten, stiet op een Javaansch corps, behoorende tot een
tweede en talrijker leger, onder het bevel van Toemenggoeng
Soerä-ngalägä 2). De onzen, door hunne gemakkelijke overwin-
ningen overmoedig geworden, vielen ook nu den vijand aan, maar
moesten voor de overmacht wijken en leden een gevoelig verlies.
Slechts te nauwer nood kon door het schrootvuur van de wallen
het gelijktijdig indringen van de Javanen met de vluchtelingen
nog tijdig belet worden.
De positie van Soerä-ngalägä was echter verre van benijdens-
waardig. De Soesoehöenan, wien men de verovering van Batavia
als eene zeer gemakkelijke zaak had voorgesteld, twijfelde niet
of de stad was reeds lang door Baoe-raksä veroverd, en had dit
tweede leger slechts gezonden om haar te bezetten en de ver-
meesterde kostbaarheden naar Karta op te zenden. Den dood van
Baoe-raksä en de nederlaag van zijn leger vernemende, sloeg
Soerä-ngalägä zieh op de borst onder den uitroep: „wat zal ik
mijnen heer nu medebrengen ?“ Maar al te wel begreep hij welk
lot hem te Karta te wachten stond, indien hij met ledige handen
*) Koen bij de Jo n g e, V. 143.
2) De naam komt in verschillende verininkte vormen voor en naar den waren kan
men slechts raden.