
1849 smeulde in dezelfde residentie eene samenzwering die de
terugroeping van Dipa Negara uit zjjne ballingschap en zijne
vernieuwde uitroeping totä Sultan van Java beoogde. Deze be-
weging, die uitgebreide vertakkingen had, maar door de ge-
vangenneming van Pangeran Arjä Ränggä, broeder van Dipa
Negara, gelukkig onderdrukt werd, is destijds zooveel mogelijk
geheim gebouden, hoewel nog in 1850 een zoon van Dipa Ne-
gara in het fort te Soemenep werd opgesloten, omdat hij in
die samenzwering was betrokken geweest ’). Sedert schijnt in
Jogjakarta de rust niet gestoord te zjjn, maar in 1865 werd in
Soerakarta te Klaten eene samenspanning ontdekt, waarvan de
hoofden reeds eenige jaren vroeger wegens opruiing der bevol-
king een tijd lang in hechtenis waren geweest. De voornaamste
raddraaier Mangkoe Widjäjä benam zieh in den kerker door
ophanging het leven *). De onrust die, ten gevolge der oprake-
ling van de zoogenaamde profetien van Djäjä Bäjä en de op
grond daarvan verwachte verheffing van een vorst over geheel
Java, zieh omstreeks 1870 in vele gedeelten van dat eiland
openbaarde, schijnt de Yorstenlanden welniet geheel verschoond
te hebben 3), maar er geen ernstig karakter te hebben aan-
genomen.
Yeel ernstiger dan deze voorbijgaande en steeds in de kiem
gesmoorde bewegingen, is de blijvende onveiligheid van leven
en goed, die zieh, vooral sedert 1867, in de Yorstenlanden en
inzonderheid in Soerakarta heeft geopenbaard. De zoogenaamde
keijoe-partijen 4), rooftoehten van talrijke gewapende benden,
vaak met moord en brandstichting gepaard, die hier vroeger
zeer veelvuldig waren, maar sedert lang tot het verledene sche-
nen te behporen, vermenigvuldigden zieh op verontrustende
wijze. Over de oorzaak van dit verschijnsel is veel getwist. Het
koloniaal verslag van 1872 6) schrijft het vooral toe aan het
!) T. v. N. I . 185§, I I . 276. s) Kol. versl. 1865, bl. 8.
3) Kol. versl. 1870 ,1. bl. 6. Vgl. Meinsma I I. 2. 110; Wiselias in Bijdr. t. I.
T. L. en Vk. 3e Vr. VII. 172; boven, bl. 108.
4) Indien zulke rooverijen door een vereeniging van niet meer dan drie of vier personen
gepleegd worden, noemt men'ze krojok- of kojok-partijen.
3) Blz. 6.
vermeerderd gebruik van opium, op zieh zelf een bewijs van
toenemende welvaart, maar te gelijker tijd een bron van eilende
en misdaad, daar het ongeschikt maakt tot den arbeid en naar
onzedelijke middelen tot bevrediging der kostbare behoefte doet
grijpen.
Deze bedenbelijke toeneming van misdrijven, waarvan niet
zelden ook Buropeanen de slachtoffers waren, en die men niet
zonder zorg zieh ook over aangrenzende gewesten zag verbrei-
den, vestigde de bjjzondere aandacht der Regeering op de gebrek-
kige inrichting van politie en rechtspraak, die in Soerakarta,
meer nog dan in Jogjakarta, schier geheel aan inlandsche hoofden
en ambtenaren waren overgelaten. Wei had reeds in 1847 de
Regeering met den Soesoehoenan eene overeenkomst gesloten,
waarbij het inlandsche rechtswezen beter geregeld en vereenvou-
digd en de macht der geestelijke rechtbanken beperkt was *);
maar de in 1831 in Jogjakarta opgerichte Rechtbank voor erimi-
neele zaken, waar inlandsche hoofden, onder leiding van den
Resident als voorzitter, over alle misdrijven recht spraken 2) ,
had veel beter aan het doel beantwoord. Ook de wijziging in
1854 in de overeenkomst met Soerakarta tot stand gebracht3) ,
had het kwaad lang niet geheel verholpen; ofschoon zij door de
öprichting eeniger kleinere rechtbanken voor burgerlijke en straf-
zaken in de distrieten buiten de hoofdplaats vermeerdering van
veiligheid en rechtszekerheid beoogd had. De siecht bezoldigde
inlandsche ambtenaars die met de handhaving der politie belast
waren, heulden vaak met de roovers, ten einde zieh met een
deel van den buit te verrijken, en konden zelfs veelal als de
aanleggers beschouwd worden, daar de kleine man, ook op den
weg der misdaad, slechts de leiding zijner meerderen pleegt te
volgen. Afdoende verbetering kon men slechts hopen van vermeerdering
van Europeesch toezicht. Daarom werden, bij besluit
van 6 Januari 1873 4) , aan den Resident van Soerakarta vier
adsistent-residenten met eenig hulppersoneel tot handhaving der
*) Stbl. n° 30; vgl. boven Dl. I , bl. 344 v. 346.
s) De L o a te r, Handl. 2e dr. 274; vgl. D. I, bl. 344.
3) Stbl. n« 3 2 . <) Stbl. n° 5.
II. 43