
 
        
         
		zieh  de  hoofden  der  faktorie  te  verwijten  gehad,  maar  zij  waren  
 er  zwaar  voor  gestraft.  De  löge  was,  waarschijnlijk  op  last  van  
 den  rijkshestuurder,  verbrand,  onderscheidene  Hollanders  waren  
 vermoord,  zelfs  het  ljjk  van  den  overleden  president Coteels was  
 opgegrawen  en  onteerd,  en  slechts  onder  zeer  bezwarende  voor-  
 waarden  kon  verlof  tot  het  bouwen  eener  nieuwe  löge  verkregen  
 worden. 
 Doch  Both  was  gelukkig  genoeg  den  rechten man  te vinden om  
 hier aan het hoofd der zaken te plaatsen. Jan Pieterszoon Koen, door  
 hem  aangesteld  tot  boekhouder-generaal  en  directeur  der  kanto-  
 ren  Banten  en  Djakarta,  wist  niet  alleen  terug  te  winnen  wat  
 verloren  was,  maar  de  zaken  der  Compagnie,  die  nooit  ijveriger  
 dienaar  bezat,  met  zulk  een  goeden  uitslag  te  behartigen,  dat  
 hij  als  de  grondlegger  van  haar  Indisch  rjjk mag  beschouwd worden. 
   Daarbij  noopten  hem  echter  de  gedurig  te  Banten  onder-  
 vonden  moeielijkheden  meer  en  meer  de  aandacht  op  Djakarta  
 te  vestigen,  waar  in  1612  de  kommandeur  Hendrik  Brouwer  
 eene  meer  geschikte  plaats  voor  de  vestiging  van  het  kantoor  
 van  den  regent  had  verworven.  Zij  lag juist  hij  de  monding  van  
 de  Tji  Liwong,  aan  den  rechteroever  der  rivier.  Doch  van  de  
 oprichting  eener  sterkte  in  zjjn  land  wilde  de  regent  niets  weten,  
 en  zoolang  de  bewindhebbers  der  Compagnie  nog tot geene beslis-  
 sing  gekomen  waren,  of  het middelpunt  van  hären handel en haar  
 hestuur  te  Banten,  Djakarta,  of  op  eenige  andere  plaats  zou  
 gevestigd  worden,  was  de  tjjd  nog  niet  daar  om  er  op  aan  te  
 dringen.  Maar  even  weinig  was  ook  de  Pangeran  rijksbestuur-  
 der  van  Banten  genegen,  om  aan  de  Nederlan ders  het  bouwen  
 der  sterkte  te  vergunnen  die  zij  voor  de  veiligheid  van  
 hunnen  handel  behoefden,  en  schoon  hij  gaarne  aan  de  hoofdstad  
 de  voordeelen  van  den  handel  met  de  Europeanen  verzekeren  
 wilde,  begeerde  hij  toch  bovenal  dat  deze  door  hooge  tolrechten  
 vruchten zou opleveren voor de schatkist. De belangen der Nederlan-  
 ders  werden  tegen  zijne  vaak  grillige eischen door Koen met groote  
 hekwaamheid  en  volharding  verdedigd.  De  politiek  van  Koen  be-  
 stond  voornamelijk daarin, dat hij, gedurig tusschen Banten en Djakarta  
 heen  en  weder  trekkende,  het  personeel  en  matefieel  van 
 het  kantoor  te  Djakarta  van  tijd  tot  tijd  versterkte,  en  den schijn  
 aannam  alsof  de  Compagnie  Banten  geheel  wilde  verlaten,  om  
 den  najjver  van  den  Pangeran  op  te  wekken  en  hem  tot  meer  
 toegevendheid  te  bewegen. 
 Mijn  bestek  laat  niet  toe  de  worsteling  tusschen  den  sluwen  
 en  dubbelhartigen  Javaan  en  den  vastberaden  en onverzettelijken  
 Niederländer  in  hijzonderheden  te  volgen.  Alleen moet  ik  opmer-  
 ken,  dat  de  bewindhebbers  der  Compagnie,  niets  van  den  stand  
 der  zaken  hegrijpende,  Koen  van  de  vereischte  middelen  om den  
 Bantenner  door  vertoon  van  macht  ontzag  in  te  hoezemen  en  
 zieh  tegeljjk  met  nadruk  tegenover  de  Engelschen  te  doen  gel-  
 den,  schier  geheel  verstoken  lieten.  Deze  laatsten,  die  destijds  
 gewoon  waren  overal  te  volgen  waar  de  Niederländers  den  weg  
 hadden  gehaand,  vestigden  zieh  in  1614  mede  te  Djakarta  en  
 verkregen  er  den  afstand  van  een  stuk  grond,  waarop  zij  een  
 huis  bouwden,  aan  den  linkeroever  der  Tji  Liwong,  juist  tegen  
 over  de  Nederlandsche  faktorie,  gelegen.  De  rijkshestuurder  van  
 Banten  werd  meer  en  meer  verbitterd  tegen  den  regent  van  
 Djakarta,  half,  zoo  het  schijnt,  omdat  hem  zijne  toegevendheid  
 jegens  de  Europeanen  ergerde,  half  omdat  hij  hem  de voordeelen  
 van  hunnen  handel  benijdde.  Hij  zocht dus een gelegenheid  
 om  dien  regent  van  zjjn  leen  vervallen  te  verklären  en  zjjn  ge-  
 bied  te  hechten  aan  de  landen  onder  het  rechtstreeksch  heheer  
 van  de  kroon. 
 Ofschoon  reeds sedert 1611 in Europa onderhandelingen tusschen  
 de  Engelsche  en  Nederlandsche  Compagnien tot bevordering eener  
 betere  verstandhouding  waren  gevoerd,  werd  in  Indie  de  verbit-  
 tering  tusschen  beider  dienaren  steeds  grooter.  In  Banten  vielen  
 in  1616  en  1617  weder  gedurig  straatgevechten  voor,  en  Koen  
 was  zoo  bij  de  Engelschen  gehaat,  dat  zij,  zooals zij zieh uitdruk-  
 ten,  de  hoogste galg niet hoog genoeg voor hem achtten. Te gelijker  
 tijd  Stegen  de  kwellingen  die  de  rijkshestuurder  den  Niederländers  
 aandeed,  tot  een ongehoorde hoogte. De Gouverneur-Generaal  
 Reael  geloofde  nog  altijd  aan  de  mogelijkheid  om  door  zachte  
 middelen  de  goede  verstandhouding  zoo  met  de  Engelschen  als 
 met  Banten  te  hersteilen,  maar Koen, meer voortvarend van aard, 
 19*