
 
        
         
		wederkeerde,  en  hem  restte  dus  slechts  op  zijne  beurt  te  beproe-  
 Yen  Batavia  meester  te  worden.  Wanhopende  om  zijn  doel  met  
 geweld  te  bereiken,  stelde  hij  30  dagen  lang  duizend  man  aan  
 ’t  graven  om  de  rivier  af  te  leiden  en  de  bewoners  van  Batavia  
 door  gebrek  tot  de  overgave  te  dwingen.  Doch  ziende  dat  hij  
 weinig  vorderde  en  zijne  troepen  door  bonger  en  ziekte  weg-  
 smolten,  moeat  bij  tot  den  terugtocht  besluiten.  Twee  onder  hem  
 dienende  hoofden  liet  hij  echter  vooraf  nog  een  aanval  doen  op  
 de  schans Hollandia;  zij  moesten  de  mislukking  met  al  bun  volk  
 door  den  dood  boeten.  Toen  de  vijand  den  3 ^   December  van  
 Batavia  waa  afgetrokken,  vonden  de onzen 7 44 onbegraven, reeda  
 tot  ontbinding  overgegane  lijken  van  door  lanaen  en  kriaaen  ver-  
 moorde  Javanen.  Indien  echter  Soerä-ngalägä  zieh  gevleid  had  
 door  die  wreede  executie den toorn zijns meeatera te bezweren, be-  
 droog  hij  zieh.  Koen  achreef  althana  den  10*“  Februaril629 ver-  
 nomen  te  hebben,  dat  de  Soeaoehoenan  hem  met  vele edelen had,  
 doen  ombrengen,  omdat  hij  de  overwinning  niet  bevochten  had.  
 Yolgens  een  brief  van  van  Diemen  echter  zon  hij  eerst  in  1638  
 naar  Batavia  gezonden  zijn  met  laat  om  zieh  dood  te  vechten,  
 begeleid  door  duizend  man,  die  niet  naar  huia  mochten  keeren  
 voor  de  Toemenggoeng  aan  dien  laat  had  voldaan.  Er  had  toen  
 eene  ontmoeting  plaata  met  een  Nederlandsche  patrouille  en  in 
 dien  strijd  liet  Soerä-ngalägä  het  leven  2). 
 De  poging  tot  onderwerping  van  Batavia  verhmderde  den Soeaoehoenan  
 niet  zijne  plannen  tot  beveatiging  en  uitbreiding  van  
 zijn  gezag  in  Ooat-Java  door  te  zetten.  Toen  in  1625  Soerabaja  
 voor  hem  bukken  moeat,  bleef de  prieatervorat van Girinog weer-  
 atand  bieden.  Ofachoon  door  de  herhaalde  verwoeating  van Gresik  
 en  Djaratan gevoelige slageivaan dien prina waren toegebracht, ont-  
 leende  hij  aan  zijne  geestelijke  waardigheid  nog genoegzamen m-  
 vloed,  om  zieh  aan  het  hoofd  der  mianoegden  te  plaatsen,  toen  
 de  Adipati  van  Soerabaja,  nu  Pangeran  Pekih  genoemd,  zieh  
 met  den  Soeaoehoenan  verzoend  had  en  zijn  achoonzoon  geworden  
 waa  3).  Nadat  de  opatand  van  Pati  bedwongen  waa,  droeg 
 1)  Koen  bij  de  Jonge,  V ,  143.  s)  Van  Diemen  bij  de  Jonge,  V.  237. 
 3)  Vgl.  de  Carpentier  bij  de  Jonge,  V-.  98 
 de  Mataramache  vorat  aan  Pangeran  Pekih  de  taak  op  om  den  
 prieater  van  Giri  te  onderwerpen;  maar  deze  verdedigde  zieh met  
 wanhopige  dapperheid  en  veraloeg  zelfa  ten  laatate zijn tegenatan-  
 der.  Alleen  aan  zijne  heldhaftige  echtgenoot  had  Pangeran  Pekih  
 toen  zijn  behoud  te  danken.  Ratoe  Wandan  Sari,  ala  man  ver-  
 kleed,  aprak  de  troepen  toe  en  atelde  zieh  aan  hun  hoofd.  Door  
 haar  voorbeeld  aangevuurd hernieuwden zij den aanval, veroverden  
 de  moakee  en  het  heilige  graf van  Giri.1)  en  maakten  den  pries-  
 tervorat  gevangen,  die  naar  Mataram werd opgezonden. Hij  schijnt  
 toen  door  den  Mataramachen  vorat,  die  zelf  ainda  eenige  jaren  
 zieh  Soeaoehoenan  had  laten  noemen,  van  dezen, vooral op geeatelijke  
 waardigheid  wijzenden  titel  beroofd,  maar  ala  vazal  van  
 Mataram,  met  den  titel  van  Panembahan, in zijn wereldlijk gezag  
 herateld  te  zijn.  Yandaar  de  naam  Panembahan  Ageng  waaron-  
 der  hij  in  de  kronieken  hekend  is. 
 Omatreeka  dezen  tijd  ontving  Koen  van  verachiliende  zijden  
 waarschuwingen,  dat  te  Karta  een  nieuwe  aanval  tegen  Batavia  
 werd  voorbereid,  en  de  vorat  van  Banten,  bevreesd  dat  de  val  
 van  Batavia  door  een  aanalag  op  zijn  eigen  onafhankelijkheid  
 zou  gevolgd  worden,  toonde  zieh  meer  dan  ooit  tot  goede  ver-  
 standhouding  met  de  Compagnie  geneigd.  Zonder  dat  een  eigen-  
 lijk  vredesverdrag  tot  atand  kwam,  werden  de  vaart  en  handel  
 tuaschen  Banten  en  Batavia  hervat ,  nadat  de  Commandeur  Block  
 in  Maart  1629,  namens  den  Gouverneur-Generaal,  een Arabisch  
 paard  en  andere  geschenken  en  de  hulp  der  Compagnie  bij  een  
 aanval  van  Mataram  aan  den  Pangeran  Ratoe  van  Banten  had  
 aangeboden. 
 In  de  volgende  maand  kwam  te  Batavia  een  Javaan,  Wargä  
 genaamd;  die  door  den  Toemenggoeng  van  Tagal  was  gezonden  
 om  aan  Koen  den  vrede  aan  te  bieden  en  het  gebeurde  te  ver-  
 ontschuldigen,  waarvan  de  schuld  op  Baoe-raksä  geworpen  werd.  
 Maar  dit  geschiedde  in  zulke  nederige  termen,  dat  het  de  achter-  
 docht  van  Koen  gaande  maakte,  waarom  hij,  in  plaats  van  tot  
 zorgeloosheid  verleid  te  worden,  zooals  ongetwijfeld  bedoeld was,