
 
        
         
		Soesoehoenan  vreesden,  zöchten  bescherming  bjj  den  Pangeran  
 Ratoe  van  Banten,  die  hun  gronden  bjj Oentoeng Djawa wenschte  
 aan  te  wijzen.  Dit  wilde  echter  de  Hooge  Eegeering  nietgedoo-  
 gen,  doch  toen  die  Soendaneezen  zieh  in  Juli  1631  tot  de  Compagnie  
 wendden  om  hare  bescherming  te  verzoeken,  werd  hun  
 de  stad  Batavia  met  hare  omstreken  tot  woonplaats  aangeboden.  
 Maar  terwjjl  zij  nog  aarzelden  van  dit  aanbod  gebruik  te  maken,  
 werden  zij  in  Juli  1632  door  een  groot  leger  van  Mataram  aan-  
 gevallen.  De  Pangeran  van  Tjeribon had, als  vazal  van  den  Soesoehoenan, 
   daarbjj  zijne  hulp  moeten  verleenen.  Dipati  Oekoer  
 trok  zieh  met  zijne  volgelingen  terug  op  den  berg  Loemboeng  
 in  Bandong,  waar  hjj  zieh  tot  het  uiterste  verdedigde,  maar  ten  
 slotte  voor  de overmacht of voor verraderlijke listen moest zwichten.  
 De  opstand  was  nu  weldra  geheel  bedwongen.  Dipati.  Oekoer  
 werd  met  meer  dan  2000  andere  gevangenen  naar  Bandong  ge-  
 sleept.  Al  de  vrouwen  bleven  slavinnen  in  den  kraton,  en  hem-  
 zelven  met  1260  weerbare  mannen  werd,  op  last  van  den  Soesoehoenan, 
   het  hoofd  van  den  romp  gescheiden. 
 Omstreeks  dezen  tijd  schjjnt  eindeljjk  de  Soesoehoenan  van  
 Mataram  den  titel  van  Sultan  te  zjjn  mächtig  geworden,  dien hij  
 zonder  twijfel  sedert  lang  had  begeerd.  Door  den  priestervorst  
 van  Giri,  wiens  geestelijk  gezag  hij  niet  erkende,  kon  hij  zieh  
 dien  titel  bezwaarlijk  laten  opdragen  ');  hij  wendde  daarom  het  
 oog  naar  Mekka.  Volgens  van  Göens  brachten,  niet  lang  na  het  
 tweede  beleg  van  Batavia,  eenige  Javaansche  bedevaartgangers,  
 die  naar  het  schijnt  tevens  als  gezanten  van  den  Soesoehoenan  
 moeten  beschouwd  worden,  van  Mekka  een  Arabischen  Scheikh  
 mede,  van  wien  hij  de  plechtige  opdracht  van  den  titel  van Sultan, 
   en  daarbij ,  volgens  de  gewoonte,  ook  een Arabischen naam ,  
 dien  van  Mohammed,  ontving 3).  De  inlandsche  kronieken geven 
 *)  Vgl.  boven,.  blz.  201. 
 2)  Vau  Goens,  in  Bijdr.  t.  d.  I .  T.  L.  en  Vk.  IV ,  301.  De  priestervorst  van  Giri  
 schijnt  zulke  titels  op  eigen  gezag  verleend  te  hebben;  maar  de  vorst  van  Mataram  
 is  misschien  ingelicht  geweest  omtrent  de  'aanspraken  van  den  Snltan  van  Koem  op  
 het  Imamaat  (zie  Dl.  1.  bl.  341).  Men  zal'toch  als  waarschijnlijlc  mögen  aannemen,  
 dat  de  uit  Mekka  verleende  Snltanstitels  namens  dezen  als  Imam  werden  geschonken.  
 Evenwel.  worden  de  rechten  van  de  Sultans  van  Turkije  op  het  Imamaat  niet  alleen 
 aan  dezen  vorst  den  bijnaam  van  Ageng,  d.  i.  de  Groote,  en  
 vandaar  dat  hij  onder  den  naam  van  Sultan  Ageng  in  de  ge-  
 schiedenis  bekend  is.  Men  geeft  hem  dien  gewoonlijk  reeds  
 bjj  voorbaat  ook  in  zijne  vroegere  regeeringsjaren;  in  het  ver-  
 volg  zal  ook  ik  hem  dus  noemen. 
 Nadat-het  gezag  van  Sultan  Ageng  als Mohammedaansch  vorst  
 op  deze  wjjze  geregeld  en  gewettigd  was,  schijnt  hjj  ook  in andere  
 opzichten  aan  de  instellingen  van  zjjn  rijk,  die  nog  groo-  
 tendeels  uit  den  Hindoetjjd  stamden,  een  meer  Mohammedaan-  
 schen  vorm  te  hebben gegeven. Yooral behoort hiertoe het invoeren  
 der  Mohammedaansche,  sehoon  door  hem  op  eigenaardige  wjjze  
 met  de  oud-Javaansche  verbonden  tjjdrekening,  zooals  die,  naar  
 wjj  elders  gezien  hebben,  in  1633  plaats  had  *). 
 Intusschen  werd  de  Hooge  Regeering  te  Batavia  door  de  be-  
 windhebbers  in  het  vaderland  gedurig  aangemaand,  om met  Mataram  
 en Banten in goede verstandhouding te leven. De Gouverneur-  
 Generaal  Specx  besloot  daarom  in  1631  de  ten  vorigen  jare  af-  
 gesprongen  onderhandelingen  met  Mataram  weder  op  te  vatten.  
 De  regent  van  Djapara  zou  middelaar  zjjn.  In  April  vertrok  een  
 gezantschap, uit de heeren Maseyck en Wagensveld bestaande, naar  
 Djapara.  De  regent  had  de  witte  vlag  uitgestoken.  De  geschen-  
 ken  werden  aan wal gebracht, gevolgd door 25 Nederlanders, onder  
 de  leiding  van  den  Onderkoopman  Antonio  Paulo; maar de trouw-  
 looze  regent maakte  zieh  van  goederen  en personen beide meester.  
 Sultan  Ageng had aan de Compagnie zjjne herhaalde nederlaag voor  
 Batavia  nooit  kunnen  vergeven,  en  zon  nog  steeds  op  wraak.  
 Het  was  daarom  ook  dat  hjj  gedurig  heulde  met  de  Portugeezen  
 te  Malakka  en  Goa,  en  het  te  Djapara  gepleegde  verraad schjjnt  
 aan  dezelfde  zucht  tot  wraak  te  moeten  worden  toegeschreven. 
 door  de  Schiietetf,  maar  ook  door  vele  Sonnieten  geloochend.  Zij  missen,  naar  hun  
 gevoelen,  het  eerste  vereischte,  de  afstamming  van  Koreisch.  Zie  Weil, Geschichte des  
 Abbasidenchalifats  in  Egypten.  I I ,   436.  Het  Imamaat  verkeert  dus  in  de  Mohammedaansche  
 wereld,  sedert  het  uitsterven  der  Abhasidische  Khalifen,  in  een  onzekeren  
 toestand,  die  het  moeielijk  maakt  te  beslissen,  höe  en  in  hoeverre de  oude Moslemsche  
 theorien  omtrent  de  souvereiniteit  op  latere  Mohammedaansche  heerschers  kunnen  worden  
 toegepast.