
 
        
         
		goederen  gelegd  werd.  In  plaats  van  pogingen  aan te wenden om  
 de  goede  verstandhouding  te  hersteilen,  deden  de  onzen  aan  de  
 stad  en  hare  bevolking  allerlei  geweldenarij aan;  zij  vingen eenige  
 der  bewoners  op,  maakten  de  reede  onveilig  en  losten  eenige  
 kanonschoten  op  de  stad.  Deze  onbesuisde  handelingen  brachten  
 hen,  zooals  te verwachten was geweest, in zoo groote verlegenheid ,  
 dat  zij  zelfs  om  versch  water  te  verkrijgen  naar  den  overwal  op  
 Sumatra  verzeilen  moesten. 
 Den  2<len  October  kwamen  de  schepen  voor  Banten  terug.  
 Men  onderhandelde  over  het  herstel  van  den  vrede  en  de  hoof-  
 den  van  Banten  betoonden  zieh  zoo  rekkelijk,  dat  den  18den  
 October  eene  overeenkomst  getroffen  werd.  De  Hollanders  die  
 gevangen  waren  gehouden  en  inmiddels  in  groot gevaar verkeerd  
 hadden,  werden  tegen  een  losprijs  vrij gegeven, en aan de onzen  
 werd  op  nieuw  vergund  op  gelijken  voet  met  de  Portugeezen en  
 Chineezen  handel  te  drijven.  Doch  nu  ontstonden  nieuwe  moei-  
 lijkheden  door  de  komst  van  een Portugees, uit Malakka afgevaar-  
 digd,  die  alle  krachten  inspande  om  den  handel  aan  de  Neder-  
 landers  te  doen  verbieden,  opdat  zij  zonder  lading  vertrekken  
 zouden.  Wederom  namen  de  scheepsbevelhebbers  de  toevlucht  
 tot  redeloos  geweld.  Den  2den  November  gingen  de  onzen  op  
 Banten  lo s,  beschoten,  maar  zonder  vrucht,  de  bark  van  den  
 Portugeeschen  gezant,  kaapten  twee  jonken die met specerijen van  
 Banda gekomen waren,  en een scheepje van Bandjermasin, enzeilden  
 daarop  weg  na  door hun  gedrag de beschuldiging der Portugeezen,  
 dat de Hollanders geen natie, maar sleehts een bende zeeroovers waren  
 ,  volkomen  in de oogen der inlanders gerechtvaardigd te hebben. 
 De  vloot  zeilde  nu  oostwaarts,  voorzag  zieh  te  Djakarta  van  
 levensmiddelen,  deed  vervolgens  het  eiland  Karimon Djawa aan,  
 en bezocht de havens van  Toeban  en Sidajoe, destijds stapelplaatsen  
 van  den  specerijhandel,  terwijl  een  der  schepen  ook Djaratan'), 
 J)  Djaratan  of Padjaratan  schijnt  de  rechte  schrijfwijze  te zijn van een naam die bij  onze  
 onde  reizigers  J or tan,  Joertan  of  Joartan  luidt.  Deze plaats lag in de onmiddellijke nabij-  
 heid  van  Gresik,  stond  daarmede  onder  het  bestuur  van  denzelfden schahbandar, en was  
 ineer  bepaald  de  woonplaats  van  de  handelaars.  Zie  Hageman  in  T.  v.  I.  T. L. en Vk.  
 XVII.  367,  en  N,  T.  v.  N.  I .  XXX.  289.  Vgl.  ook  Meinsma  in T.  v.  N.  I.  1869.  
 I .  217. 
 de  handelswijk  van  Gresik,  aandeed.  In  schijn toonden de regen-  
 ten  en  bevolking  dier  plaatsen  zieh  tot  den  handel  met  de onzen  
 geneigd;  doch  dit  bleek  sleehts  een  geveinsde  houding  te  zijn.  
 Lieden  uit  Banten  hadden  längs  het  strand  onze  vloot  gevolgd  
 en  overal  verspreid  hoe  de  Nederlanders  zieh  daar  gedragen  
 hadden.  Te  Sidajoe  werd  dan  ook  het  schip  Amsterdam,  onder  
 voorwendsel  dat  de  Adipati  met  zijn  gevolg aan boord zou komen,  
 door  prauw'en  omsingeld,  waaruit  een  bende  Javanen  op het dek  
 sprong,  die  in  de  verwarring  12  der  schepelingen  van  kant  
 maakten.  Na  een  bloedige  worsteling  werden  echter  de  Javanen  
 van  boord  naar  de  prauwen  of  in  zee  gedreven,  waarna  eenige  
 schoten  met  schroot  eene geduchte slachting onder hen aanrichtten. 
 Den  6den  December  kwamen  nu  de  schepen  ten  anker  voor  
 Arisbaja  op  het  eiland  Madoera.  Ook  hier  was, zoo men meende,  
 de  bevolking  gewaarschuwd,  en  hare  bewegingen  werden  met  
 ergdenkendheid  gadegeslagen.  Echter  verzochten  de  regent  ende  
 hoofdpriester  verlof  om  aan  boord  te  komen,  hetgeen  werd  toe-  
 gestaan.  Doch  toen  de  vorstelijke  prauw,  in  plaats  van,  zooals  
 men  verwacht  had,  naar  het  schip  Mauritius  te  roeien,  den  
 steven  wendde  naar  het  schip  Amsterdam,  werd  dadelijk  de  
 achterdocht  bij  de  onzen  gaande,  en  zonder  eenig  beraad  werden  
 drie  stukken  van  de  Amsterdam  op  de  prauw  gelost,  met  
 het  gevolg  dat  de  regent,  de  priester  en  een  aantal  hunnervol-  
 gelingen  het  leven  lieten  en  vele  andere  Javanen  werden  gevangen  
 genomen  ‘).  Dat  men  onder  deze  laatsten  eene  vrouw  
 en  een  achtjarig  kind,  zoon  van  den  regent,  vond,  is  wel  het  
 beste  bewijs  dat  men  de  Madoereezen  ten  onrechte  van verrader-  
 ljjke  bedoelingen  had  verdacht,  en  dat  men  ook  hier  metonver- 
 1)  Volgens  de  Madoereesche  babad  was  destijds  het  bestuur  te  Arisbaja  in  banden  
 van  Pangeran  Tengah,  zoon  van  Panembaham  Lemah Doewoer, en zij weet niets van het  
 ongeval  aan  een  regent  dier  plaats  wedervaren.  Zie  llageman,  Ind.  Arch.  I I .  I.  115,  
 en  de  vertaling  der  Madoereesche  babad  in  T.  v.  I .  T.  L.  en  Vk.  XX.  255.  ’t  Kan  
 zijn  dat  het  oude  reisverhaal  hier  ten  onrechte  van  een  koning,  d.  i.  van  een  regent,  
 gewaagt,  en  een  hoofd  van  minderen  rang,  b.  v.  de  schahbandar,  het  slachtoffer  is  
 geworden  van  de  roekeloosheid  der  Hollanders;  maar  na  de  opmerkingen  dieikboven,  
 bl.  253  v. ,  over  de  volstrekte  onvereenigbaarheid  der  Madoereesche  overlevering met de  
 Javaanscbe  heb  gemaakt,  zal  het voorzichtig  zijn  aan  het  stilzwijgen  der  Madoereesche  
 kroniek  niet  te  yeel  beteekenis  te  hechten.