
 
        
         
		Hasanoe’d-din  de  stichter  was  van  het  Bantensche  rijk  nog  bij  
 het  leven  zijns vaders,  zoodat  dit  rijk  niet  eerst ontstond  uit  de 
 verdeeling  van diens  nalatenschap.  Yervolgens  is  Djakarta, waar 
 wij  het  in  de gesehiedenis  het  eerst zien  optreden,  niets  dan 
 een  Bantensch  regentschap,  hestuurd  door  een  Pangeran,  die 
 gehuwd  was  met  Ratoe  Pembajoen,  dochter  van  Pangeran  Pa-  
 djadjaran  en  kleindochter  van  Soenan  Sabakingking  *),  en  men  
 is  dus  verwonderd  het  hier  als  een  derden  staat  nevens  Tjeribon  
 en  Banten  genoemd  te  vinden.  Eindelijk  wordt  hier  aan  Tjeribon  
 een  veel  gewichtiger  positie  toegekend,  dan  het  ooit in de werke-  
 lijkheid  schijnt  te  hebben  ingenomen.  De  vorsten  van  Tjeribon  
 waren  aanvankelijk  niets  anders  dan  een  soort  van  geestelijke  
 Pangerans,  in  de  manier  van  de  priestervorsten  van  Giri-Gresik.  
 Als  vorsten  waren  zij  vazallen  van  Mataram,  die  echter wel eens  
 door  de  wapenen  moesten  gedwongen  worden  de  suzereiniteit  
 van  hunnen  leenheer  te  erkennen;  door  hunne  geestelijke  waar-  
 digheid  stonden  zij  te  gelijker  tijd  boven  hem.  Zij  worden  in alle  
 gelijktijdige  en  uit  zuivere  bron  gevloeide  berichten,  tot  1662,  
 d.  i.  tot  den  dood  van  Panembahan  Giri  Laja  I I ,  wiens  uiterste  
 wilsbeschikking  tot  eene  later  te  bespreken  verandering  in  het  
 bestuur  aanleiding  gaf,  nooit  met  den  titel  van  Sultan,  maar  
 steeds  met  dien  van  Pangeran  of  van  Panembahan  aangeduid.  
 Hun  gebied  heeft  zieh  in  dit  tijdvak  waarschijnlijk  in  den  regel  
 niet  veel  verder  uitgestrekt  dan  over  de  kustlanden  Indramajoe  
 en  Tjeribon  met  Gebang  2).  De  meeste  overige  landschappen  die  
 vroeger  of  later  tot  Tjeribon  gerekend  werden,  oostwaarts  tot  
 aan  de  Tji Taroem en zuidwaarts tot den Indischen Oceaan, stonden  
 toen  onder  het  meer  rechtstreeksch  beheer van Mataram, of onder  
 andere  van  Mataram  afhankelijke  leenvorstjes  of  regenten,  zoo- 
 *)  Zie  TÄ’vi  N.  I .  1871,  I I .  356.  Br  is  hier  evenwel  een  zwarigheid;  volgens  het  
 geslachtsregister,  daar  medegedeeld,  waren  Pangeran  Djakarta  en  de  Ratoe Pembajoen  
 volle  neef  en  nicht,  en  zulke  huwelijken  zijn  door  het  recht  van  den  Islam  verboden.  
 Maar desniettemin  staat het vast,  dat Pangeran Padjadjaran de schoonvader was van Pang6-  
 ran  Djakarta,  door  den  brief  van  Koen  bij  v.  d.  Chys, de Nederlanders te Jakatra, bl.  
 226.  Br  zal  dus  in  het  geslachtsregister,  zooals  het  is  mcegedeeld,  een  fout  zijn. 
 2)  Gebang  of  Gabang,  ongeveer  overeenkomende  met  het tegenwoordige district Losari  
 (regentschap  Tjeribon),  was  oudtijds  een  meer  zelfstandig  landschap.  Zie  b.  v.  Valen-  
 tijn ,  IV.  I.  22. 
 als  men  er  vermeld  vindt  voor  Tji  Asem,  Krawang,  Soemedang»  
 Soekapoera  enz. Hetzelfde geldt van de westeljjke Preanger-landen,  
 die  men  met  even  weinig  grond  tot  Djakarta  heeft  gerekend  als  
 de  oostelijke  tot  Tjeribon.  Er  bestaan  kronieken  van  die Soenda-  
 landen,  waaruit  men,  hoe  verward  en  tegenstrijdig  zij  voor  het  
 overige  zijn  mögen,  in  het  algemeen voldoende  bewijzen kan,  dat  
 in  het  gansche  gebied  der  tegenwoordige  Preanger  Regentschap-  
 pen  in  de  eerste  helft  der  XVIIe  eeuw  ')  het  oppergezag  van  
 Mataram  erkend  werd.  De  uitbreiding  van  dat  gezag  in  die  gewesten  
 in bijzonderheden te volgen, is, bij den ellendigen toestand der  
 bronnen,  niet  wel  mogelijk,  maar  het  staat  vast  dat  de  vorsten  
 van  Mataram  in  de  Preanger-landen  regenten  aanstelden  en  
 ontsloegen,  regentschappen  schiepen  en introkken, gronden afston-  
 den  en  voorrechten  verleenden.  Ik  merkte  reeds  vroeger  op,  dat  
 de  invloed  van  Mataram  er  zoo  ver  ging,  dat  de  Javaansche taal  
 er  de  diensttaal  werd  en  de  hoofden  en regenten in hunne brieven  
 zieh  van  die  taal  bedienden  2). 
 Men  moet  zieh  evenwel  van  den  anderen  kant  wachten,  de  
 beteekenis  der  Tjeribonsche  priestervorsten  te  gering te schatten.  
 In  de  Portugeesche  berichten  komt  wel  is  waar  van  Tjeribon  
 niet meer  dan  de  naam  voor  3). Maar door de eerste Nederlandsche  
 bezoekers  wordt  die  plaats,  onder  den  naam Charabaon, vermeld  
 als  „een  groote  en  schoone  stad,  die  zeer  fraai  met  een  dikken  
 muur  versterkt  en  met  eene  zoete  rivier  verrijkt  is  4).“  En  hoe  
 hoog  de  geestelijke  waardigheid  der  vorsten van Tjeribon ook door  
 hunne  opperheeren van Mataram werd geschat, blijkt het duidelijkst  
 uit een bewaard gebleven piagem van den vorst van Mataram, zoo het  
 schijnt  van  het  jaar  1631,  waarin  aan  zekeren  Ki  Moekarab,uit  
 de  doekoeh  Tjikeroeh  in  het  regentschap Limbangan, vrijstelling, 
 Uittreksels  uit  die  kronieken  gaf  Hageman  in  zijne  Gesehiedenis der Soendalanden,  
 in  D.  XVI,  XVII  en  XIX  van  T.  v.  I.  T.  L.  en  Vk.  Zie ook K. F. Holle, Bijdragen  
 tot  de  Gesehiedenis  der  Preanger  Regentschappen,  in  hetzelfde  Tijdschrift,  D.  XVII.  
 Dit  laatste  stuk  is  echter  vooral  van  belang  voor  de  latere  tijden. 
 2)  D.  I ,   bl.  442. 
 3)  C h a r a b om   op  het  kaartje  van  Levanha  in  de  Barros,  Dec.  IV ;  C h e rb om   bij  
 Mendez  Pinto. 
 4)  Eerste  schipvaerd,  in  D.  I.  van  Begiu  en  Voortgang,  bl.  63.  Indramajoe  wordt  
 daar  D e rm a y o ,  en  Krawang C r a v a o n  genoemd,  even  als  bij  de  Portugeezen.