
 
        
         
		de  aloen-aloen  v66r  het  kasteel stonden  eenige steenen gebouwen,  
 zooals  de  pasiban,  het  besmjdenishuis,  de  boeien en eenige pak-  
 liuizen;  het merkwaardigste  was  de  moskee,  met een afzonderlij-  
 ken,  een  paar  honderd  voet  hoogen  toren.  Binnen de sterkte was  
 het  verblijf  des  konings  en  van  zijne  vrouwen;  geen  man  kon  
 er  zieh  zonder  levensgevaar  in  wagen.  De  eigenlijke  dalam  was  
 nog  door  driedubbele  muren  van  den  omtrek  der  vesting  ge-  
 scheiden,  en  de  woningen  der  vrouwen  en  bijzitten  waren, naar  
 men  zeide,  onregelmatig  op  het binnenplein gebouwd. Het kasteel  
 werd  van  water  voorzien  door  eene  in  1701  aangelegde  leiding,  
 die  het  aanvoerde  uit  eene  omstreeks  anderhalf  uur  dieper land-  
 waarts  gelegen  lustplaats  des  Sultans,  Tasakardi  geheeten  en  
 bestaande  uit  een  steenen  gebouw  van  twee  verdiepingen  op  
 een  kunstmatig  eiland,  door  een  gracht  van  20  roeden  breedte  
 omgeven.  De  brug  die  eenmaal  den  toegang  verleend  had,  was  
 sedert  lang  vervallen  en  niet  vernieuwd;  een  klein  platboomd  
 vaartuig,  waarin  men  door  vrouwen  werd  overgezet,  was  daarvoor  
 in  de  plaats  getreden. 
 De  Compagnie  bezat  te  Banten  het  fort  Speelwijk,  waarvan  
 de  aanleg  in  1783  was  aangevangen.  Het  lag  niet  ver  van  het  
 strand,  op  een plaats  waar, wegens den modderigen bodem,  vijan-  
 delijke  sehepen  het  niet  genoeg  konden  naderen  om  het  met  
 hun  geschut  te  bereiken,  en  was  met  vier  boiwerken  versterkt  
 en  goed  bewapend.  Het  gärnizoen  was,  met  inbegrip  derciviele  
 dienaren,  op  372  man  bepaald,  doch  bedroeg  gewoonlijk slechts  
 a  Van  dat  .getal,  daar  Banten  te  dicht  bij  Batavia  was  gelegen  
 om  in  vredestijd  een  groot  gärnizoen  te  behoeven.  Te  Anjer,  
 Tjarita  en  Tjikoening  waren  kleine  posten,  uit  een  korporaal  
 en  twee  manschappen  bestaande,  bestemd  om  op  de  sehepen  
 die  straat  Soenda  binnen  kwamen,  een  wakend  oog  te  houden.  
 Het  fortje  Valkenoog  te  Toelang  Bawang,  in  1755  vernieuwd,  
 was  met  20  man  bezet.  In  1763  was  ook  een  fortje  aangelegd  
 te  Samangka  in  de  Lampongs,  met  hef  doel  om  het  indringen  
 der  te  Silebar  gevestigde  Engelsehen  te  weren.  In  1781, na het  
 uitbreken  van  den  oorlog  met  Engeland,  was  dat  fortje,  toen  
 het  door  den  vijand  bedreigd  werd,  als  onverdedigbaar verlaten; 
 maar  in  1782  is  deze  post  door  de  sehepen  der  Compagnie,  
 ondersteund  door  gewapende  vaartuigen  van  Banten,  op  de  En-  
 gelschen  heroverd  en  daarna  op  nieuw  door  een  sergeant  met  
 twaalf man  bezet  ').  Deze  geringe  bezettingen  mögen  intusschen  
 wel als  een  bewijs  van  het  onvermogen der Compagnie beschouwd  
 worden;  want  zoowel  de  Lampongsche  als  de  Bantensche  kusten  
 waren  in  die  dagen  ten  prooi  aan  gedurige  aanvallen  der  zee-  
 roovers,  die  dikwijls  tot  in  de  bocht  van  Banten  zelve  en onder  
 het  oog  der  bezetting  van  het  fort  Speelwijk  prauwen  vermees-  
 terden,  ja  zelfs  des  nachts  landden  om  weerlooze  menschen  op  
 te  lichten.  Yan  tijd  tot  tijd  werden  wel  eens  kleine  expedities  
 tegen  die  roovers  ondernomen,  maar  doorgaans  met  verkeerd  
 overleg  of  als  het  te  laat  was,  en  met  onwillig  volk  dat  van de  
 straten  geprest  was 2). 
 Onder  de  voortbrengselen  van  Banten  stond  destijds  de  peper  
 bovenaan.  Zij  werd  vooral  nabij  de  "Westkust  en  in  de  boven-  
 landen  gekweekt,  in  tuinen  die  deels  onder  het  beheer  waren  
 van  de  ter  hoofdplaats  wonende  Grooten,  deels  onder  dat  van  
 verspreid  wonende  of  wel  in  de  tuinen  zelve  gevestigde'par-  
 ticulieren.  Ieder  inwoner  boven  de  16  jaren  oud  had  volgens  
 de  bepalingen  500  peperranken  te  onderhouden,  en  er  waren  
 meest  overal  mandoors  aangesteld  om  daarop  toezicht  te  houden.  
 De  Rovere  van  Breugel  meent,  dat,  zoo  aan  die  bepalingen  de  
 hand  was  gehouden,  Banten  alleen,  zonder  de Lampongsche dis-  
 tricten,  jaarlijks  3£  millioen  ponden peper  had kunnen opleveren,  
 terwijl  het  in  werkelijkheid  niet  het  vijfde  van  dat  bedrag  op-  
 bracht.  Yoor  iedere  bahar  peper  3)  ontvingen  de  mandoors  een  
 halve  spaansche  mat.  Aan  de  bevolking  werd  het  plantloon door  
 de  ondernemers  uitbetaald  in  kleedjes,  opium,  zout,  aardewerk  
 en  andere  behoeften,  die  haar  zoo  hoog  werden  aangerekend,  
 dat  de  gezamenlijke  kosten  van  een  bahar  peper  nauw  vier  
 Spaansche  matten  bedroegen.  Handel  in  peper  was  aan  ieder 
 *)  De  Rovere  van  Breugel.  159,  841.  Van  dien  tocht  naar  Samangka  sebijnt  van  
 elders  niets  bekend  te  zijn. 
 2)  De Rovere van Breugel,  150 ; Huysers, Beschrijving der O.-Ind. etablissementen. 188. 
 3)  Zie  over  dat  gewicht  D.  I ,  bl.  496.