
 
        
         
		de  aloen-aloen  van  Banten  en  door  de  gansehe stad afgekondigd,  
 dat  de  feroonprins  of  Pangeran  ratoe  uit  Mekka  met  den  titel  
 van  Sultan  Aboe’n-STatsr  Abdoe’l-Kahhär  was  vereerd  en  door  
 ieder  als  zoodanig  moest  geeerbiedigd  worden ’).  Men  heeft  hier  
 niet  aan  een  eigenlijken  troonsafstand  van  Sultan  Ageng  te denken. 
   De  gewoonte  van  het  Bantensche  rijk  bracht  mede  dat  de  
 bestemde  troonsopvolger,  als  de  regeerende vorst eenige meerdere  
 rust  verlangde,  tot mederegent aangenomen en met het dagelijksch  
 bestuur  belast  werd 2).  De  oude  vorst  hield  zieh  sedert veelal op  
 in  zijne  nieuwe  hofplaats  Tirtajasa,  waar  hij  zieh  met  jagen  en  
 visschen  vermaakte.  Hij  had  zieh  daar  sedert  eenigen  tijd  met  
 belangrijke  werken  bezig  gehouden.  Een  kanaal  werd  gegraven  
 dat  de  rivier  van  Pontang  met  de  rivier  van  Tanara  of  Tji  
 Doerian  verbond,  en  aan  de  beide  oevers  van  dit kanaal verrees  
 allengs  de  nieuwe  stad,  die  weldra eene der voornaamste plaatsen  
 d e s ' rijks  kon  genoemd  worden  3).  Opmerking  verdient  het  dat  
 de  Sultan  voor  de  uitvoering  dezer  werken  velen  liet  opvatten  
 die  aan  het  gebruik  van  opium  en  tabak  waren  overgegeven,  
 tegen  welke  naar  streng  Mohammedaansche  begrippen  onreine  
 gewoonten  hij  zware  straffen  bedreigd  had  4). 
 Er  was  nauwelijks  een maand verloopen, toen zieh reeds de spo-  
 ren  van  oneenigheid tussehen de beide Sultans vertoonden. De oude  
 vorst  had  vele  handelsschepen  voor  eigen  rekening  in  de  vaart,  
 en  de  zoon  streefde  er  naar  om  ook  in  de  daarmede  behaalde  
 winsten  te  deelen,  en  wekte  bij  zijn  vader  het  vermoeden  op,  
 dat  hij  zieh  alleen  van  het  gezag  wilde  meester maken.  De oude  
 Sultan  liet  zieh  dus  weder  krachtiger  gelden,  en  de zoon,  hetzij  
 werkelijk  van  de  staatszaken  afkeerig geworden,  hetzij dit alleen  
 voorwendende  om  te  beter  zijn  bedoelingen  te  bereiken,  trok  
 zieh  uit  het  bestuur  terug,  gaf  zieh  aan  vrome  oefeningen  over  
 en  trachtte  in  ijver  voor  den  Islam  zijn  vader  nog  te overtreffen.  
 Hij  gelastte  alle  mannen en vrouwen  van zijn gevolg de Javaansche  
 met  de  Arabische  kleeding  te  verwisselen  enondernamin  1674 de 
 ’)  Caeff  bij  de  Jonge,  VI.  207  v.  2)  Vgl.  boven,  bl.  334,  347. 
 s)  Valentijn  IV.  1.  6.  Vgl.  D.  I .  bl.  73.  4)  Oaeff  bij  de  Jonge,  VI.  210,  21B. 
 bedevaart  naar  Mekka,  vanwaar  hij  in  Febr.  1676  met  een  
 Engelsch  schip  terugkeerde.  Ofschoon  Sultan  Ageng,  door  zijn  
 rijksbestuurder  opgestookt,  er  reeds  ernstig aan gedacht had, een  
 jongeren  zoon,  Pangeran  Poerbaja  geheeten,  tot  de  opvolging te  
 bestemmen,  schijnt  hij  echter door de geestdrift waarmede de jonge  
 vorst,  van  nu  af  gemeenlijk  Sultan  Hadji  genoemd,  bij  zijne  
 terugkomst  werd  ontvangen,  genoopt  te  zijn  hem  in  zijne  waar-  
 digheid  te  hersteilen  :).  Hij  gaf  dus  het  bestuur  ter  hoofdplaats  
 weder  aan  den  jongen  Sultan  over,  en  trok  zieh  op  nieuw terug  
 naar  Tirtajasa,  waar  hij  zieh  bezig  hield  met  het  smeden  van  
 plannen  om  het  rijk  van  Mataram door ondersteuning zijner vijan-  
 den  te  helpen  verbrokkelen >  Tjerihon,  Krawang  en  Soemedang  
 voor  Banten  te  veroveren,  en  de  Compagnie  zoodanig  te  om-  
 klemmen,  dat  haar  toestand  op  Java  onhoudbaar  werd.  Zijne  
 politiek  ten  opzichte  der  Tjeribonsche  vorsten  werd  reeds  boven  
 geschetst2).  Kort  nadat  hij  ze  onder  vele  eerbewijzingen  in zijne  
 macht  had  weten  te  krijgen,  werd  hij  de  aanstoker  van  sa-  
 menrottingen  en  ongeregeldheden  in  het  Krawangsche,  die  
 echter  voor  de  Compagnie  meer  voor-  dan  nadeelig  waren,  
 omdat  zij  den  Pangeran  van  Soemedang  noopten  het  door  haar  
 begeerde  gebied  van  de  Tji  Taroem  tot  aan  de  grenzen van Tje-  
 ribon  onder  hare  bescherming  te  stellen.  De  ongeregeldheden  
 werden  daarop  door  kapitein  Müller  gemakkelijk  onderdrukt,  en  
 ofschoon,  na  zijn  terugtocht,  de  Bantenners zieh met een aanzien-  
 lijke  macht  voor  den  mond  der  Tji  Taroem  verzamelden,  zond  
 de  Hooge  Begeering  in  Januari  1678  eene  nieuwe expeditie uit,  
 met  last  om  te  Tandjoeng  Poera,  op  de  Mataramsche  zij de  der  
 Tji  Taroem,  eene  veldschans  op  te  werpen  en  die tot beveiliging  
 der  grenzen  bezet  te  houden.  Tevens  werd  de  koopman  Jakob  
 van  Dijk  naar  Banten  gezonden,  zoo  het  heette  om  aan  de  Sultans  
 den  overgang  van  het  bestuur  aan den  nieuwen Gouverneur-  
 Generaal  Rijklof. van  Goms  aan  te  zeggen,  maar  inderdaad  om  
 zieh  van  de  inzichten  en  hulpmiddelen  dier  vorsten  te  verge-  
 wissen. 
 >)  Caeff  bij  de  Jonge,  VI.  208,  211,  215,  219,  V II.  316.  
 a)  Zie  boven,  bl.  371.