
 
        
         
		den  zij  gesteld  onder  het  bestuur  van  een  kapitein  hunner  natie.  
 Maar  ook  het  getal  Europeanen  nam  spoedig  toe,  en  reeds  in  
 Maart  1620  werd  een  baljuw  over  de  stad  en  hare  jurisdictio  
 aangesteld,  terwijl  in  Juni  een  College  van'  5  schepenen,  twee  
 uit  de  dienaren  der  Compagnie  en  drie  uit  de  burgers,  maar  
 allen  door  den  Gouverneur-Generaal  in  rade benoemd,  hem  werd  
 toegevoegd,  om  de  zaken  der  stad  te  besturen  en  recht  en  ge-  
 rechtigheid  te  handhaven. 
 ACHTSTE  HOOFDSTUK. 
 M a t a r a m   o n d e r   S u l t a n   A g e n g . 
 Wij  herinneren  ons  dat  Soetä  Widjäjä  het  rijk  van  Mataram  
 had  nagelaten  aan  zijn  tweeden  zoon, Panembahan Seda Krapjak,  
 en  aan  zijn  oudsten  zoon  Pangeran Poeger slechts het bestuur over  
 Demak  had  gegeven,  welke  besehikking  dezen  laatsten  tot.zijns  
 broeders vazal maakte  1). De oudere zoon was echter ongeneigd daar-  
 in te berusten en maakte na zijns vaders dood onmiddellijkaanspraak  
 op  de  opperheerschappij,  waarbij  hij  door  vele  regenten  van  
 Oost-Java  gesteund  werd.  De  scheuring  werd  gevolgd  door  een  
 driejarigen  oorlog,  en  wij  zagen'reeds dat,  toen Jakob van Heems-  
 kerck  in  1602  voor Demak  kwam,  die  krijg in vollen gang was *).  
 Heemskerck  had  eenige  gevangenen  in  handen  van  Pangeran  
 Poeger  moeten  achterlaten,  die,  misschien  in  de  hoop  van  längs  
 dezen  weg  spoedig  hunne  vrijheid  te  herkrijgen,  zieh  bijzonder  
 onderscheidden,  toen  kort  daarna  Demak  door het  leger  van Mataram  
 nauw  werd  ingesloten.  Het  was  ten  deele  aan  hunne dap-  
 perheid  te  danken,  dat  toen  het  beleg  van  Demak moest worden  
 opgebroken;  maar  reeds  in  1604  werd  het  hernieuwd,  met  het  
 gevolg  dat  de  stad  veroverd,  de  opstand  bedwongen,  Pangeran 
 Poeger  gevangen  genomen  en  naar  Koedoes  gebannen werd. Yer-  
 volgens  tuchtigde  Seda  Krapjak  een  anderen  zijner  broeders,  
 Pangeran  Djägärägä,  die  zieh  in  Pänärägä  had  genesteld;  
 maar  het  gelukte  hem  zoo  weinig  als  zijn  vader  zijn  gezag  
 in  al  de  oostelijke  provincien  te  doen  erkennen.  De  ziel  van  
 het  verzet  was  nog  altijd  de  mächtige  Adipati  van  Soera-  
 baja,  die,  geruggesteund  door  den  priestervorst  van  Giri,  
 Soesoehoenan  Kawis  Goewä,  bij  voortduring  een onafhankelijk gezag  
 uitoefende  '),  dat  zieh  over  al  de  landen  van  den  Oosthoek  
 tot  aan  Balambangan  uitstrekte.  Dat  de  Soesoehoenan  van  Giri  
 door  de  Javanen,  ook  de  vorsten  niet  uitgezonderd,  als  opper-  
 priester  vereerd  werd,  staat  vast  2);  maar  over  den  aard  van  
 zijn politiek gezag wordt  verschillend  geoordeeld.  Aan  zijn titel van  
 Soesoehoenan  was  volgens  sommige  inlandsche  berichten ook  een  
 onafhankelijk politiek gezag verbonden,  dat hij zou  verloren hebben  
 na  den  dood  van  Soetä  Widjäjä,  daar  de  Adipata  van  Soerabaja  
 hem  den  oorlog  aandeed,  tot  de  erkenning  van  zijn  oppergezag  
 in  wereldlijke  zaken  dwong,  en  noodzaakte  den  titel  van  Soesoehoenan  
 met  dien van Panembaham  te  verwisselen 3).  Doch hebben  
 wij  hier  niet  met  eene  onhistorische  verheerlijking  der  priester-  
 vorsten  door  latere overlevering te doen ?  Zijn  zij, wat het  wereld-  
 lijk  gezag  betreft,  wel  ooit  iets  anders  geweest  dan  vazallen  
 achtereenvolgens  van  Madjapahit,  Demak  en  Padjang,  en  be- 
 *)  Zie  boven  blz.  257,  261. 
 s)  Eerste  sohipvaerd  der  Holländers  naar  O.  Indie  in  Begin  en  Voortgang,  blz.  63:  
 »De  stadt  Gerrici  heeft  een  koningh,  die  van  alle  d’andere  Javaansche  koningen  met  
 ghevouwen  handen  altoos  aenghesproken  wort,  in  der  manieren  als  de  slaven  hare  
 overheeren  ghewoon  zijn  aen  te  spreken.»  — Sohipvaerd Oliviers van N oort, in Begin en  
 Yoortgang,  bl.  52:  »In  Joartan  woonde  de  opperste  priester  der  Indianen  in  Java,  
 die  een  stack  weegs  buyten  de  stad  een  hof  hadde  met  veel  huysen«.  — Brief van Koen  
 dd.  22  Oct.  1615,  bij  de  Jonge,  IV.  35:  »Eenige  maenden  te  vooren  sijn  2  mannen  
 van  de  logie  aan  ’t  geberchte  buyten  Grisse,  daer der Mahometisten paus is wonende, als  
 honden  doot  geslagen.»  Zie ook  boven  bl.  190,  200—202. 
 ä)  Zie Wiselius,  »Historisch  onderzoek  naar  de  geestelijke  en  wereldlijke  Suprematie  
 van Griss5,*  in  D.  XXIII  van  het  T.  v.  I .  T.  L.  en  Vk.,  die  zijne  voorstelling  
 aan  de  door  hem  vermelde  Gresiksche  kropiek  schijnt te ontleenen.  Die  schrijver gelooft  
 echter  evenmin  als  ik ,  dat de  vorsten  van  Giri  de  geestelijke  en  wereldlijke  oppermacht  
 in  zieh  vereenigden  en  de  wäre  souvereinen  van  geheel  Java  waren.|  In  die  bewering,  
 uitgesproken  in  T.  v. N.  1 . 1871,  I I ,   354,  zie  ik  slechts  miskenning  der  eigenaardige  
 Javaansche  toestanden,  waarbij  van  strenge  toepassing  der  publiek-reehtelijke  voor-  
 schriften  van  den  Islam  geen  sprake  kan  zijn.