
 
        
         
		"Wij  leeren  uit  die  instructie  met  nauwkeurägheid  de  belastingen  
 kennen,  die  in  Soerabaja  ten  behoeve  van  den  Soesoehoenan  
 werden  geheven.  Die  belastingen  bestünden  in rechten op den uit-  
 voer  van  rijst en andere handele waren,  van  de Mohammedaansche  
 kooplieden  door  de  Schahbandars,  van  de  Europeesche  door  
 Chineesche  pachters  geheven;  in  hoofdgelden,  oorspronkelijk  ten  
 bedrage  van  {  reaal  sjaars,  maar  dikwijls  tot  hooger  bedrag,  
 van  iederen  bezitter  van  rijstvelden  gevorderd;  en  eindelijk  in  
 eene  heffing  van  de  pasars.  Ofschoon  de  opbrengsten veel hooger  
 waren  ,  kwam  van  een  en  ander,  onder  de günstigste omstandig-  
 heden,  niet  meer  dan  ruim  6000  realen in  de  schatkist  des Soe-  
 soehoenans  terecht.  Gresik  met  Djaratan  -bracht  door  dezelfde  
 middelen,  het  hoofdgeld  uitgezonderd  (want  er  waren  hier  geen  
 rijstvelden),  nog  geen  1400  realen  aan  den  Soesoehoenan  op.  
 Giri  was  een  vnj  gebied,  waarvan  alleen  de  Pangiran  de  in-  
 komsten  hief.  Speelman  gaf  echter  ten  slotte  voorzichtiglijk  te  
 kennen,  dat  hij  de  erlangde  inlichtingen  nog  niet  in  allen deele  
 vertrouwde  ').  Brengt men met deze opgaven in verband wat Speelman  
 in  een  latere memorie  omtrent de opbrengsten van het regent-  
 schap  Samarang  mededeelt,  dan  wordt  men  niet  geneigd  zieh  
 van  de  financieele  hulpmiddelen  des  Soesoehoenans  een  groote  
 voorstelling  te  vormen.  Het  gezamenlijk  bedrag  van  de  tollen en  
 hoofdgelden  in  dat  gewest  wordt  daar  op  niet  meer  dan  ruim  
 7000  njksdaalders  geschat,  waarvan  niet  meer dan  2 0 0 0 ’s jaars  
 aan  den  Soesoehoenan  werden  uitbetaald.  Een  deel der bevolking  
 van  het  landschap  Ambarawa,  dat  bij  voorkomende  gelegenheid  
 met  eenige  persoonlijke  diensten  ten  behoeve  van  den  Soesoehoenan  
 belast  werd,  was  van  de  betaling  van  het  hoofdgeld  
 vrijgesteld 2). 
 Maar  het  wordt  tijd  dat  wij  omzien  naar  hetgeen  inmiddels in  
 Mataram  had  plaats  gehad.  De  hulp  der  Compagnie  was  voor  
 den  Soesoehoenan  meer  schadelijk dan voordeelig geweest,  dewijl 
 *)  Speelman  bij  de  Jdnge,  VII.  141  vv. 
 “)  Speelman  bij  de  Jonge,  VIT.  200  vv.  In  plaats  van Ambarawa  Staat bij  deJonge  
 Limbraanwa;  doch  de  opnoeming  der  dorpen  van  dat  landschap  maakt  de  verbetering  
 van  dezen  onbekenden  naam  zoo  goed  als  zeker. 
 zij  aan  zijne  vijanden  het  middel had verschaft om den opstand als  
 een  krijg  voor  het  wäre  geloof  te  doen  voorkomen  en  den  Soesoehoenan  
 als  een  bondgenoot  der  kafirs  in  verdenking  te  bren-  
 gen.  Talrijke  vijandelijke  benden  vertoonden  zieh  in  den  omtrek  
 der hoofdstad,  terwijl  Samarang,  Koedoes,  Pati,Demak,  achter-  
 eenvolgens  in  handen  der  opstandelingen  geraakten. 
 Ofschoon  naar  Javaansche  gewoonte  alle  veerkracht  en  beleid  
 aan  de  handelingen  des  vijands  ontbrak,  steeg  aan  het  hof  de  
 radeloosheid  ten  top.  Yele  grooten  kozen  de  zij de  der  opstandelingen  
 ,  en  de  zonen  van den Soesoehoenan;  waarvan nu deze dan  
 gene  met  het  opperbevel  was bekleed,  werden  telkens  verslagen  
 en  op  de  vlucht  gedreven  en  zöchten  ten  laatste  een  goed heen-  
 komen,  zoodat  de  oude,  versufte  vorst  schier  alleen  in  den kra-  
 ton  overbleef.  Eerst  zocht  hij  een  toevlucht  op  de  graven  zijner  
 vaderen  te  Imägiri;  vandaar  vlood  hij naar  Djägäbäjä,  waarheen  
 de  Pangerans  Poeger  en  Singä  Sari  geweken waren, die,  slechts  
 voor  eigen  veiligheid  bezorgd,  hun vader uit hun bijzijn verdreven.  
 Na  vier  dagen  zwervens  vond  hij  zijn  oudsten  zoon,  Pangeran  
 Adipati  Anom,  te  Nampoedadi  in  Bagelen.  Dezen  verklaarde hij  
 thans  in  tegenwoordigheid  van  eenige  mantri’s  tot  zijn  opvolger  
 en  stelde  hij  ter  hand  wat  hij  nog  van  de  rijkssieraden  had  
 kunnen  medevoeren,  en  daarop  werd  de  deerniswaardige  tocht  
 door  vader  en  zoon  voortgezet,  om  hulp  bij  de  Holländers  te  
 gaan  zoeken.  Maar  de  vermoeienis  bleek  te  zwaar  voor den afge-  
 leefden  grijsaard.  Hij  lag  eenigen  tijd  ziek  te  Banjoemas,  maar  
 door  den  angst  voortgedreven,  hervatte  hij  na  drie  dagen  den  
 zwerftocht,  vaak  over ongebaande wegen. Te Adjibarang zijn einde  
 voelende  naderen,  riep  hij  zijn  zoon  tot  zieh,  dien  hij  nogmaals  
 vermaande  in  alles  den  raad  van  Speelman  te  volgen  en  geheel  
 Java  aan  hem  op  te  dragen.  Maar  ook  hier  liet  de  vrees  de  
 vluchtenden  geen  rust:  de  uitgeputte  despoot  sleepte  zieh  nog  
 voort  tot  Wänäjäsä,  vandaar  vervoerde men  twee  dagen  ver zijn  
 lijk  in  de  richting  van  Tagal  en  begroef  het  op  eene  plaats,  
 Tagal  Aroem  of  Tagal  "Wangi')  geheeten,  aan  welke  hij  ook 
 !)  Beide  namen beteekenen  g e u r i g  v e 1 d ,  en  de inlandsche overlevering zegt dat de