
 
        
         
		in  genoegzame  hoeveelheid  daaronder,  om  te  bewijzen  dat  de-  
 zelfde  godsdienstvormen  die  in  Oost-Java  heerschten,  zieh  ook  
 den  toegang  tot  de  Soendalanden  hebben  gebaand.  1k  wijs  b. v.  
 op  de  beeiden  aan  den  voet  van  den  berg  Karang  en  elders  in  
 Bantam  gevonden,  en  vroeger  in  den  tuin  van  den  adsistent-re-  
 sident  te  Tjiringin  verzameld,  later  naar  het  museum  van  het  
 Bataviaasch  Genootschap  overgebracht'),  en  op  de  beeiden door  
 Junghuhn  op  de  bergruggen  Pasir  Tjipansaloe  en  Pasir  Pamo-  
 janan  ontdekt,  maar  later  vandaar  naar  de  pasanggrahan  van  
 Negara-wangi,  zeven  palen  oost  van  Bandong,  en  gedeeltelijk,  
 zoo  het  schijnt,  nog  later  naar  den  tuin van het residentiehuis te  
 Tjiandjoer  overgebracht  2).  Onder  deze  is  een  goed  bewaarde  
 Doerga,  die  niet  zeer  ver  bij  de  fraaie  beeiden van Midden-Java  
 achterstaat  en  onder  de  beeiden  der  Soendalanden  een  waar  
 meesterstuk  is  te  achten. 
 Open  bidplaatsen, uit verschillende terrassen bestaande, waarop  
 men  soms  beeiden  en  sporen  van  altaren  vindt  3),  zijn  op  vele  
 plaatsen  in  de  Soendalanden,  gewoonlijk  hoog  in  het  gebergte,  
 gevonden.  Ik  noem  slechts  die  op  den  oostelijken  top  van  den  
 berg  Mandalagiri,  die  de  landen Djasinga en Bolang in het westen  
 der  afdeeling  Buitenzorg  van  elkander  scheidt;  die  op den meest  
 oostelijken  top  van  den  Salak,  door  de  inlanders  Poentjak Kra-  
 mat  geheeten;  die  op  de  toppen  van  den  Boekit Toenggoel, den  
 Tampomas  en  den  Tjikorai,  allen  in  de  Preanger-regentschap-  
 pen  4);  en die  aan de noordwestelijke helling van den berg Tjugak,  
 op  de  grenzen  van  de  Preanger  en  Krawang,  waar  vijf  regel-  
 matige,  vierhoekige  terrassen achter  elkander, en zoodat ieder vol-  
 gend  6  ä  8  voet  hooger  en  tevens  smaller  is  dan  het  vorige,  
 op  een  zacht  rijzende  hoogte  zijn  gelegen,  terwijl  op  den  voor-  
 grond  van  elk  der  drie  middelste  nog  een  beeldje  van Padjadja-  
 ran-type  wordt  gevonden  8). 
 *)  T.  T.  N .  I .   I I I .   2.  701.  IV .  2.  165.  V I.  2.  346.  Verh.  v.  b.  Bat.  
 Gen.  X X III.  Jav.  Ondh.  bl.  21. 
 s)  Ind.  Mag.  le   Twaalft.  I .   229;  van  Hoevell,  Keis  I .   207;  Brumund, Verh.  v.  
 h .  Bat.  Gen.  XXXIII.  91. 
 3)  Vgl.  bl.  104. 
 *)  Brumnnd  Verb.  Bat.  Gen.  X X X III.  81—83. 
 6)  Brumund.  t .   a .  p .  93. 
 D E B D E   H O O F D S T U K . 
 De  Godsdienst  der  Hmdoe-Javanen. 
 Bij  de  sporen  van  den  Hindoetijd  die  ons  de  beschouwing der  
 hedendaagsche  Javanen  in  het  tweede  boek  heeft leeren kennen,  
 heeft  ons  overzicht  van  de  opschriften  en  gedenkteekens  uit  het  
 voor-islamietische  tijdvak  in  het  vorige  hoofdstuk  eene  menigte  
 bijzonderheden  gevoegd  die  op  den  toestand en de lotgevallen van  
 het  oude  Java  eenig  licht  werpen.  Maar  het  is  doorgaans  een  
 schemerig  en  onzeker  licht,  laat  menigen  schuilhoek  geheel  in  
 het  duister,  en  heeft  wellicht  in  vele  gevallen  het  karakter- van  
 een  dwaallicht,  dat  meer  misleidt  dan  het  onderzoek  bestuurt.  
 In  den  chaos  van  verspreide  feiten  en  bijzonderheden  orde  en  
 samenhang  te  brengen,  blijft  onder  die  omstandigheden  hoogst  
 bezwaarlijk.  Het  getal  zekere dagteekeningen is  uiterst gering,  en  
 wat  uit  het  karakter  der  monumenten  zelve  met  betrekking  tot  
 den  tijd  hunner  stichting  kan  worden  opgemaakt,  behoudt  altijd  
 iets  vaags  en  betwistbaars. 
 Er  rest  ons evenwel nog een ander middel om onze voorstellingen  
 van  de  oude  Javaansche  maatschappij  belangrjjk  aan te vullen en  
 aan  eenige  tijdsorde  te  binden.  Ik  bedoel  het  onderzoek van den  
 godsdienst  der  Hindoe-Javanen.  Wij  hebben  bij  de  beschouwing  
 der  Hindoe-monumenten  van  Java  de  sporen  van  verschillende  
 na  of  naast  elkander heerschende godsdienststelsels gevonden. Zou  
 het  ook  mogelijk  zijn  zieh  van  die  stelseis  zelve  eenig  juister  
 denkbeeid  te  vormen,  de  orde  na  te  gaan  waarin zij na elkander  
 zijn  opgetreden,  en  längs  dien  weg  eene  nieuwe  bijdrage te vin-  
 den  voor  het  bepalen  van  den  ouderdom  der  gedenkteekenen die  
 van  die  stelseis  getuigen,  en  diensvolgens  ook  van de rijkszetels  
 en  rijken  waartoe  zij  behooren? 
 Het  is  duidelijk  genoeg ,  en  wordt  thans algemeen erkend, dat