
 
        
         
		als  het  werkelijk  bezit  eener  kroon  de  aanspraken  steunt. 
 Er  bestaat  echter  ten  opzichte  der  afkomst  van  het  huis  van  
 Mataram  nog  eene  geheel  andere  overlevering,  die  van  zijne  
 bitterste  vijanden  moet  afkomstig  zijn,  en  die  ons, maar gepaard  
 met  eene  uit  chronologisch  oogpunt  geheel  onmogelijke voorstel-  
 ling  der  geschiedenis  van  dien  tijd,  door  Valentijn  is  bewaard  *).  
 Daarin  wordt  verhaald  dat  de  stichter  van  dat  huis  Siroeboed  
 heette  en  een  geringe  knecht  was  aan  het  hof  van  Demak.  
 Schuldig  aan  een  vergnjp  jegens  de  goendiks  van  dien  vorst  
 zou  hij  tot  de  vlueht  genoodzaakt  zijn  en  bescherming  gevonden  
 hebben  bij  den  Sultan  van  Padjang;  maar  toen hij  later ook door  
 dezen  wegens  diefstal  was  weggejaagd,  zou  hij  eene rooverbende  
 om  zieh  verzameld  hebben,  waarmede  het  hem  gelukteMataram  
 te  veroveren  en  zieh  tot  Kjai  gede  van dat landschap te verheffen.  
 Het  schijnt  dat  wij  hier  een  opzettelijk  vervalscht  verhaal  lezen  
 van  de  lotgevallen  van  Soetä  'Widjäjä’s  vader,  en  ik  behoef  
 wel  niet  te  zeggen,  dät  ook  dit  weinig  geloof  verdient. 
 Ik  zal  dit  hoofdstuk  besluiten  met  de  aanwijzing,  dat  wij  bij  
 de  Portugeesche  schrijvers,  hoe  weinig  zij  ons  ook uit dit tijdvak  
 omtrent  Java  vermelden,  meer  bevestiging  vinden  van  hetgeen  
 hier  verhaald  is ,  dan  men  oppervlakkig  zou  vermoeden.  De  
 Couto  verhaalt ons,  dat,  toen  in  1567  een nieuwe vorst  (hij kan,  
 ofschoon  de  naam  bij  hem  verminkt  i s ,  slechts Sultan  Mantsoer-  
 Schah  bedoelen)  den  troon  van  Atjeh  beklommen  had 2) ,  deze  
 een  gezantschap  zond  tot  den  „koning  van  Demak,  keizer  van  
 Java“,  om  dezen  vorst  over  te  halen  zieh  aan  te  sluiten aan het  
 verbond  dat  hij  zelf met  eenige  Mohammedaansche  vorsten  van  
 Hindostan  had  gesloten,  ten  einde  de  Portugeezen  uit  geheel  
 Indie  te  verdrijven,  en  waarbij  hij  voor  zieh  de  verplichting had  
 op  zieh  genomen  hen  uit  Malakka  te  verjagen.  De  Javaansche  
 vorst,  ijverzuchtig  op  de  macht  van  den  Atjehneeschen  koning,  
 weigerde  niet  alleen  met  hem  in  onderhandeling  te  komen, maar  
 liet  zelfe  de  gezanten  van  kant  maken.  De Portugeesche schrijver 
 *)  Valentijn  IV.  1  72;  vgl.  Hageman  in  Ind.  Areh.  I I .  1.  8.  
 !)  ?ie  mijn  //Atcljin»,  blz.  67. 
 beschouwt  deze  vjjandige  handelwijze  als  eene  günstige  beschik-  
 king  der  Yoorzienigheid,  daar Malakka tegen de vereenigde  krachten  
 van  Demak  en  Atjeh  niet  zou  zijn  bestand  geweest  ‘).  Deze  
 gebeurtenis  zal  dus  hebben  plaats  gehad  onder  de  regeering  van  
 Arjä  Pangiri,  en  wij  kunnen  ons  zeer  goed  voorstellen  dat  des-  
 tijds  de  vorst  van  Demak  nog  als  de  oppervorst  van  Java  gold;  
 want  ofschoon,  volgens  de  Javaansche  kronieken,  de  vorst  van  
 Padjang  zieh  toen  inderdaad  reeds  lang  tot  den  eersten  rang  
 onder  de  Javaansche  vorsten  verhevenhad,  nam hij  eerstin 1568  
 den  daarmede  overeenkomenden  titel  aan  2). 
 Zoowel  bij  Levanha,  die  de  vierde  decade  van  de  Barros lang  
 na  zijn  dood  met  vele  bijvoegselen  in  het  licht  gaf,  als  bij  de  
 Couto,  wiens  werk  zieh  onmiddellijk  aan  de  derde  decade  van  
 de  Barros  aansluit,  worden  algemeene  beschrijvingen  van  Java  
 aangetroffen  3) ,  die ,  daar  er  ten  deele  dezelfde  uitdrukkingen in  
 herhaald  zijn,  klaarblijkelijk,  althans  voor  een  deel,  uit dezelfde  
 bron  zijn  geput.  Het  bericht  waarvan  zij  zieh  bediend  hebben,  
 schijnt  uit  eenigszins  later  tijd  dan  het  zoo  even  vermelde,  uit  
 de  eerste  jaren  der  regeering  van  den  Sultan  van  Padjang,  afkomstig  
 te  zijn.  Dat  rijk  wordt  ongetwijfeld  aangeduid  door  den  
 eenigszins  verminkten  naam  Paniao,  waarvan  gezegd  wordt  dat  
 de  vorst  in  de  binnenlanden  woont,  omstreeks  30  mijlen  van  de  
 kust,  en  een  soort  van  keizer  of  oppervorst  is  over  een  aantal  
 andere  met  name  genoemde  strandgewesten  4).  Hevens  enkele  
 wier  namen  ik  niet  met  voldoende  zekerheid  kon  te  huis  
 brengen,  zijn  daaronder  Panaroekan,  Gfresik,  Sidajoe  en  Toe-  
 ban,  misschien  ook  Blora 5) ,  en  voorts  Djapara,  Demak  en Mataram  
 gemakkelijk  te  herkennen.  Panaroekan,  dat  mij  toeschijnt  
 meer  dan  eens  van  meester  verwisseld  te  zijn,  moet  echterjuist 
 De  Couto,  Dec.  V I I I ,  c.  21.  2)  Boven,  bl.  256. 
 3)  De  Barros,  Dec.  i v / l i v .   I ,   c.  12;  de  Couto,  Dec.  IV ,  1.  I I I ,   c.  1. 
 4)  «Cujo  Hey  reside  pelo  sertao  trinta  leguas  e  he  como  Emperador  destes  (van  de  
 reeds  genoemde)  e  de  ontros  adiante  (later  te  noemene).« 
 8)  Ik  vermoed  dat  dit  schuilt  in Berdoäö.  Ook  Soenda,  Banten  en  Andreguir  (zoo ik  
 meen  Anjer,  dat  met  Indragiri  op  Sumatra  verward  schijnt)  worden  bij  de  Couto  ge-  
 noemd;  doch  ik  geloof  niet  dat  het  noodig  is  de  woorden  «de  outros  adiante«  op al de  
 volgende  namen  uit  te  strekken.  Bij  de  Barros  komen  hier  geene  namen  uitdeSoenda-  
 Janden  voor.  Daar  sluit  de  lijst  met  Mataram,  dat  bij  de  Couto  niet  genoemd  wordt,