
 
        
         
		veldtocht  naar  Kediri  in  1678  welige  batoen-  en  indigovelden in  
 de  binnenlanden  van  Java  opgemerbt  en  het  eerst  de  Hooge  
 Regeering  opmerkzaam gemaakt op deze producten, waarvan sedert  
 ook  in  haar  eigen  gebied,  in  de  Ommelanden  van  Batavia,  
 Krawang,  de  Preanger-Regentschappen  en  Tjeribon,  de  cultuur  
 werd  aangemoedigd.  Het  uitaluitend  recht  tot  het  opkoopen  
 van  suiker  in  Djapara  en  omliggende  regentschappen  had  de  
 Compagnie  reeds  in  1678  verworven  *).  Hierbij  kwam  de  
 peper  van  Banten  en  de  suiker  in  de  Ommelanden  van  Batavia  
 in  aanzienlijke  hoeveelheden  door  Chineezen  geteeld  en geleverd.  
 Maar  ook  de  cultuur  die  voor  Java  de  gewichtigste  van  allen  
 zou  worden,  ontstond  in  dit  tijdvak.  Adriaan  van Ommen, Commandeur  
 van  Malabar,  zond  in  1696  de  eerste  koffieplantjes  
 naar  Java.  Sedert  werden  daarmede  in  vele  particulière  tuinen  
 proeven  genomen.  In  1706  zond  de  Gouverneur-Generaal  van  
 Hoorn  het  eerste  proefje  van  boffieboonen  naar  het  moederland,  
 en  in  1712  werd  de  eerste  Java-koffie,  ten  bedrage  van  894  
 ponden,  in  Nederland  aan  de  markt  gebracht.  Sedert  werd  de  
 koffiecultuur,  door  de  bemoeiingen  van  de Gouverneurs-Generaal  
 van  Riebeeb  en  Zwaardecroon,  vooral  in  de Djakartasche boven-  
 landen,  de  Preanger-regentschappen  en  Tjeribon  zeer  aangemoedigd  
 en  uitgebreid;  maar  in  het  gehied  van  Mataram  vond  
 zij  alleen  eenige  belangstelling  bij  den  regent  van  Batang  in  
 Pekalongan,  terwijl  overal  elders  de  pogingen  om  haar  in  te  
 voeren  op  de  onverschilligheid  van  volk  en  hoofden  afstuitten *). 
 Ongelukkig  brachten  al  deze  cultures  voor  de  bevolking  van  
 Java  geen  welvaart  aan.  De  Compagnie  verlangde  geen  ruime  
 productie,  die  haar  zou  genoodzaakt  hebhen  zieh  met  kleine  
 winsten  te  vergenoegen;  haar  streven  was  altijd  duur  te  ver-  
 koopen  en  de  productie  te  beperken  binnen  de  grenzen  die  
 met  die  buitensporige  winsten  bestaanbaar  waren.  Yandaar  dat 
 *) Zie  boven,  bl.  373. 
 2)  Wij  danken  onze  kennis  van  den  oorsprong  der  koffiecultuur  op  Java,  die  door  
 vele  andere  schrijvers ten onrechte eerst onder het be9tuur van Zwaardecroon (1718—1725)  
 wordt  gesteld,  gebeel  aan  den  beer  Leupe.  Zie  de  stukkeo  door  hem  medegedeeld  in  
 Bijdr.  t .   d.  T.  L .  en  Vk.  v.  N .  I .   N .  V.  I I .  5 3 ,  T.  v.  N .  I .   1870.  I .   1.  
 Vgl.  ook  de  Jonge,  V III.  CXXXIV,  vv. 
 zij,  zoodra  eenige  cultuur  die  grenzen  dreigde  te  overschrijden,  
 haar  door  inkorting  der  betaling  en  some  door  uitroeiing  van het  
 overtollige  gewas  beperkte.  Daarbij  werden  door hare uitsluitende  
 contracten  de  inlandsche  handel en scheepvaart geheel onderdrubt,  
 zoodat  de  Javanen,  die  vroeger  onder  de  zeevarende  natien  van  
 het  Oosten  eene  eervolle plaats hadden ingenomen,  allengs geheel  
 aan  deze  winstgevende  bedrijven  werden  ontwend  en  allen  on-  
 dernemingsgeest  verloren.  Wij  zien  thans  gemakkelijk in , dat een  
 stelsel  dat  de  Javanen  arm  hield,  de  Compagnie  niet  rijk  kon  
 maken.  De  Regeering  in  Indie  toonde  meermalen  dit  ook  te  be-  
 grijpen,  maar  vond  steeds doove ooren bij de Bewindhebbers in het  
 moederland,  die  met  onverklaarhare  hardnekkigheid  vasthielden  
 aan  een  stelsel  waaronder  de  handel  der Compagnie wegkwijnde,  
 en  dat  hen,  om  den  schijn  van  welvaart  te hewaren, noodzaakte  
 schulden  op  schulden  te  stapelen. 
 Van  dien  Javaanschen  ondernemingsgeest  die  vroeger  ook  op  
 verovering  en  kolonisatie  in  overzeesche  gewesten  gericht  was,  
 vinden  wij  in  dit  tijdvak  nog  een  laatste  spoor  in  de uitbreiding  
 van  het  gezag  van  Banten  over  Landak  en  Soebadana  op  Borneo’s  
 Westkust.  Kort  na  de  troonshestijging  van Zeinoe’l-Abedin  
 zond  de  Pangeran  van  Landab  gezanten  naar  Banten,  waarbij  
 hij  aanbood  de  Suprematie  van  dien  Sultan  te erkennen, wanneer  
 hij  hem  hulp  wilde  verleenen  om  zieh  te  wreken  op  den  vorst  
 van  Soekadana,  die  zijne  hoofdstad  had  verwoest.  De inlandsche  
 overlevering  van  Borneo  knoopt  dit  feit  —  ik  durf niet  bepalen  
 met  hoeveel  grond  —  vast  aan  een  strijd  om  den  beroemden,  
 maar  nog  altijd  door  velen  voor  fabelachtig  gehouden  diamant,  
 die,  naar  men  zegt,  nog  in  het  bezit  van  den  Sultan  vanMatan  
 is.  Hoe  dit  zij  —  want  de  ruimte  ontbreekt  mij  om  mij  hierin  
 de  legenden  van  Borneo  te  verdiepen,  — zooveel is zeker dat  de  
 Sultan  van  Banten  zieh  door  het  vleiend  aanbod  liet  verlokken  
 en  de  medewerking der Compagnie inriep, zonder wier vergunning  
 en  bij stand  hjj  niets  vermocht.  De  Compagnie,  begeerig om hare  
 oude  betrekkingen  met  Borneo’s  Westkust  te  hersteilen  en  ook  
 van  daar  hare  Engelsche  mededingers  te  verdrijven,  besloot  de  
 zaak  zoozeer  in  eigen  handen  te  nemen,  dat  de  Sultan  van