
 
        
         
		zijne  medevoogden  niet  meer  bekreunde,  en  kwetsten  telkens  
 de  Javaansehe hofgrooten  in  hun  gevoel  van  eer en waardigheid. 
 Dipä  Negärä,  die  zieh  reeds  een  poos van  het  hof  had  teruggetrokken, 
   werd  op  eene  partij  ten  huize  van  den  Resident zoo  
 zwaar  beleedigd,  dat  hij  zieh  plotseling  verwijderde,  en  in  een-  
 zaamheid,  te  midden  van  ascetische  oefeningen,  het  plan  ging  
 uitbroeden  om  tegen  de  Europeanen  in  verzet te komen, waarvan  
 aanvankelijk  Mangkoe  Boemi  hem,  doch  zonder  vrucht,  trachtte  
 terug  te  brengen “). 
 Te  Soerakarta  schijnt  de  intrekking  der  landverhuringen  den  
 Soesoehoenan  Pakoe  Boewänä  Y  al  dadehjk  weinig  behaagd  te  
 hebben,  dewijl  hij  er  geen  voordeel  in zag  en  zijn  zegel  door 
 het  verbreken  der  contracten  miskend achtte.  Doch  die  vorst 
 kreeg  slechts  weinig  ervaring  van  de  moeilijkheden  die  ook daar  
 de  sehadeloosstellingen  opleverden.  Hij  stierf  den  5d™ September  
 1823,  na  eene  ziekte  van  weinige  dagen,  in  het  derde  jaar  
 zijner  regeering.  Gedurende  zijn  leven  was  geen  Kroonprins  be-  
 noemd,  omdat  de  Vorst  onder  een menigte kinderen geen enkelen  
 echten  zoon  had.  Evenwel  had  hij  kort  voor  zijn  dood  aan  den  
 Rijksbestuurder  een  bevel  ter  hand  gesteld,  om  Raden  Mas  
 Saperdan,  den  oudsten  zjjnör  buiten  huwelijk  verwekte  zonen,  
 als  zijn  opvolger  nit  te  roepen.  Daar  het  bleek  dat  de  voor-  
 naamste  prins,  die  volgens  de  Javaansehe gebruiken dezen Raden  
 den  voorrang  betwisten  kon,  den  troon  niet  voor  zieh begeerde,  
 berustte  de  Hooge  Regeering  in  deze  keuze  en  werd  Raden  
 Mas  Saperdan  als Pakoe Boewanä VI tot Soesoehoenan verheven 2). 
 Inmiddels  waren langzamerhand onderscheidene overeenkomsten  
 omtrent  de  sehadeloosstellingen  tot  stand  gekomen,  ofschoonook  
 de  Pangerans  de  aan  velen  hunner  aanvankelijk  niet  onwelkome  
 intrekking  der  landverhuringen,  nu  zij  er de gevolgen van onder-  
 vonden,  van  ganscher  harte  verwenschten.  Ten  behoeve  der nog  
 overige  vorderingen,  die  voornamelijk  tot  Soerakarta  betrekking  
 hadden,  bewilligde  de Regeering in den wensch van vele huurders,  
 dat  de  verevening  zou  plaats  hebben  door  levering  der  koffie 
 die  de  landen  in  quaestie  zouden  afwerpen,  totdat  de  vordering  
 ten  volle  was  afgedragen,  en  stelde zij, bij besluit van 3 Februari  
 1824,  de  heeren  van  Sevenhoven,  Smissaert  en  Mac  Gillavry  
 in  commissie,  om  de  bijzonderheden  te  regelen  en  te  zorgen  
 dat  op  de  betrokken  landen  de  koffieplantages  in  goeden  staat  
 onderhouden  werden.  Den  308*en  Augustus  bracht  daarop  de  
 Commissie  een  verslag  uit,  waaruit  blijkt  dat  door  deze  voor-  
 zichtige  regeling  Soerakarta  grootendeels  bewaard  was  voor  de  
 schokken  die  de schadeloosstellingen aan het andere rijk berokkend  
 hadden.  Er  bleef  echter  eene  zwarigheid  over,  de  districten  
 Djabarangka  en  Karang  Kobar  betreffende,  die  voor  de  koffie-  
 cultuur  minder  geschikt  werden  geacht  en  bovendien  voor  be-  
 hoorlijk  toezicht  op  het  plantsoen  te  ver  van de hoofdplaatsen gelegen  
 waren.  Deze  landen,  voor  een  grooter  deel aan Soerakarta,  
 voor  een  kleiner  deel  aan  Jogjakarta  behoorende,  werden  op  
 voorstel  der  Commissie  door  de  Regeering  zelve  voor  30jarenin  
 pacht genomen,  onder  verbintenis  om  voor de schadeloosstellingen  
 te  zorgen,  en  aan  de  residentien  Samarang, Kadoe en Pekalongan  
 tot  betere  afronding  harer  grenzen  toegevoegd  '),  om  voortaan  
 als  Gouvernementslanden  beheerd  te  worden.  De  Soesoehoenan  
 gaf  noode  zijne  toestemming;  de  voogden  des  jongen  Sultans,  
 die  toch  reeds  met  plannen  van  verzet  omgingen,  toonden  zieh  
 onverschillig;  de  Regeering,  van  de  aangeboden  gelegenheid  
 gebruik  makende,  gaf het  beste  bewijs dat zij de landverhuringen  
 niet  om  den  wille  der  belangen van de Vorstenhad tegengewerkt,  
 maar  omdat  zij  de  daaruit  te  trekken  voordeelen  niet  aan  par-  
 ticulieren  gunde,  en  veeleer  voor  zieh  zelven  begeerde.  Wij  
 lezen  trouwens  in  een  rapport  van  den  heer  du  Bus,  dat  de  
 Regeering meermalen  voorstellen  had  gedaan  om  zelve  de landen  
 der  Vorsten  in  huur  te  nemen,  maar  telkens  beleefdelijk  was  
 afgewezen,  totdat  de  nood  hen  of  hunne  voogden  dwong,  zieh  
 de  verpachting  van  Karang Kobar  en  Djabarangka  huns ondanks  
 te  laten  welgevallen  2). 
 >)  Mijer  in  T.  r.  N.  I.  VII.  3  5 6 -5 0 . 
 ä)  Du  Bus,  bij  Steyn  Parve,  Kol.  monopolieat.  nader  toegel.  Bijl-  78