
 
        
         
		bonden  .zijn.  De  drie  onderste  bevatten  de  graven  van  verschil-  
 lende  personen,  op  het  vierde  staat  een  fraaie  moskee,  terwijl  
 het  graf van  den  heilige  zieh  op  bet vijfde bevindt.  Ongeloovigen  
 mögen  niet  hooger  dan  tot  het  derde  terras  opklimmen  ’).  De  
 heilige  van  Tjeribon  wordt  door  het  nageslacht  onder  den  naam  
 van  Soenan  Goenoeng  Djati  vereerd. 
 Maar  nog  vöor  den  dood  van  de  Soenans  van  Giri, Bonang en  
 Goenoeng  Djati  grepen  in  Oost-Java  meer  beslissende  gebeur-  
 tenissen  plaats.  Wij  hebhen  reeds  iVrju  Damar  als  stadhouder  
 van  Palembang  en  belijder  van  den  Islam  leeren  kennen.  Deze  
 Arjä  Damar  had  twee  zonen,  Raden  Patah  en Raden Hoesein of  
 Koesen  geheeten. Hunne  moeder  was  de  Chineesche  goendik  van  
 Angkä  Wedjäjä,  die  deze  vorst  aan  zijn  zoon  had  afgestaan.  De  
 overlevering  voegt  er  bij,  dat  deze  Chineesche toen zwanger  was  
 en  Aijä  Damar  zieh  verbinden  moest  geen  omgang  met  haar  
 te  hebhen  voor  hare verlossing.  Het  kind dat  zij  daarop ter wereld  
 bracht,  zou  Raden  Patah  zijn  geweest,  zoodat  deze  inwaarheid  
 een  zoon  was  van  den  Yorst  van  Madjapahit  zelven.  De  weinig  
 kiesche  smaak  der  Javanen  heeft  waarschijnlijk  dit  aanstootelijk  
 verhaal  alleen  uitgedacht  om  de  legitimiteit  van  het  later  door  
 Raden  Patah  gevoerde  gezag  te  bewxjzen. 
 Toen  Raden  Patah  den  ouderdom  van  20  en  Raden  Koesen  
 dien  van  18  jaren  hereikt  had,  zond  Arja  Damar  beide  naar  
 Java,  waar  zij  te  Gresik  aan  land  gingen.  Bekend,  zoo  men  
 zegt,  met  zijne  wäre  afkomst,  en  vertoornd  over  het zijner moeder  
 aangedaan  onrecht,  weigerde  Raden  Patah  Madjapahit  te  
 bezoeken,  en  bleef  hij  te  Ampel  achter, terwijl  zijn  broeder  zieh  
 naar  de  hofplaats  hegaf,  met  uitdrukkelijken  last  om  van Raden  
 Patah  niet  te  gewagen.  Raden  Koesen  werd  er  wel ontvangen en  
 zelfs  weldra  tot  hoofd  van  het  district  Trong  2)  en  tot  bevel-  
 hehber  des  legers  aangesteld. 
 Intusschen  huwde  Raden  Patah  met  eene  kleindochter  van 
 heer  Israil.  Ik  weet  niet  of  wij  het  aan  de  onkunde  der  .Tavanen  of  der  Earopeanen  
 verscholdigd  z ijn ,  dat  deze  naam  gewoonlijk  tot  het  niets  beteekenende  Ihn  Moelana  
 (Jav.  uitspraak  voor  Maulana),  d.  i.  zoon  van  onzen  heer,  verkort  wordt. 
 J)  Valentijn  IV.  115;  v.  Hoevell,  Reis,  I .  79.  t 
 s)  Trong  is  nog  de  naam  eener, dessa  in  het  district  Djanggäla  IV. 
 Soenan  Ngampel  en  liet  haar  zwanger  achter  toen  hij na eenigen  
 tijd  westwaarts  trok,  om  eene  plaats  voor  eene  nieuwe vestiging  
 op  te  sporen.  Zekere  geheimzinnige  aanwijzingen  volgende, vond  
 hij  die  in  eene  moerassige  streek,  Bintärä  genaamd,  welke naam  
 sedert  in  Demak  werd  veranderd. 
 Toen  nu  de  vorst  van  Madjapahit  van  deze  nieuwe  vestiging  
 hoorde,  zond  hij  Raden  Koesen  tot  zijn  broeder,  om  hem  te bewegen  
 naar  de  hoofdstad  op  te  komen  en  er  den  opperheer  des  
 lands  hulde  te  brengen.  Raden  Patah  liet  zieh  eindelijk  daartoe  
 overhalen,  en  werd  nu  als  regent  van  Bintärä,  met  den  titel  
 van  Adipati,  erkend.  Maar  door  de  weldaden  die  de  vorst  hem  
 bewees,  werd  Raden  Patah  niet  geschokt  in  zijn  voornemen om  
 het  Hindoerijk  ten  val  te  brengen  en  een  nieuw  Islamietisch rijk  
 op  de  puinhoopen  daarvan  te  vestigen.  Soenan  Ngampel,  dien  
 hij  op  de  terugreis  bezocht,  wist  echter  zijn  ijver  vooreerst  nog  
 te  breidelen,  door  hem  te  wijzen  op  het  onrecht  dat  hij  zou  
 plegen  door  een  vorst  aan  te  vallen,  van  wien  hij  niets  dan  
 weldaden  had  ontvangen.  Raden  Patah,  naar  zijn  regentschap  
 terugkeerende,  voerde  thans  zijne  vrouw  met  zieh,  maar  liet  
 den  zoon,  waarvan  zij  in  zijn  afwezen  bevallen  was,  en  die Raden  
 Ahdoe’llah  was  geheeten,  bij  zijn  grootvader  achter. 
 Bintärä,  dat  ik  vervolgens  met  den  meer  bekenden  naam  
 Demak  zal  noemen,  wies  nu  dagelijks  in  aanzien  en  bevolking,  
 terwijl  in  den  omtrek  groote  scharen  zieh  tot  den  Islam  bekeer-  
 den.  Raden  Patah  vatte  het  plan  op  eene  groote  moskee  te  
 bouwen,  maar  had  nauweljjks  daarmede  een  aanvang  gemaakt,  
 toen  hem  bericht  werd  dat  Soenan  Ngampel  emstig  ziek  was  
 geworden.  De  regent  van  Demak  spoedde  zieh  naar  Ampel  om  
 de  laatste  woorden  van  zijn  stervende  lippen  op  te  vangen,  en  
 vond  daar  al  de  voornaamste  wali’s  of  apostelen  van  den  Islam  
 vereenigd.  Na  weinige  dagen  gaf  Soenan  Ngampel  den  geest,  
 en  met  zijn  dood  was  de  laatste  hinderpaal  tegen  Raden Patah’s  
 eerzuchtige  plannen  gevallen.  De  te  Ampel  aanwezige  wali’s  
 verbonden  zieh  met  duren  eede  om  hem  in  den  strijd  tegen  
 Madjapahit  bij  te  staan.  Zij  waren  acht') in  getal,  maar  hunne 
 ■)  Brumund,  Verh.  Bat.  Gen.  XXXIII.  69,  noemt  er  negen,  doch  ikvermoeddat 
 H.  13