
 
        
         
		De  Dipati  verscheen  te  Kartasoera  den  7 den Februari.  Hij  on-  
 derwierp  zieh,  schoon  met  grooten  weérzin,  aan  de harde vorde-  
 ringen  die  hem  gesteld  werden:  de  verwijdering  van  Goesti  
 Bedoeloe,  de  afstand  van  het  gezag  over  "Wiräsäbä  en  Djapan  
 en  van  de  aanspraken  zijner  broeders  op  dat  over  Sidajoe  en  
 Djipang;  maar  toch  hij  onderwierp  zieh.  Doch  Knol  was  hier-  
 mede  niet  tevreden;  hij  ging  voort  door  allerlei  aantijgingen  den  
 Soesoehoenan  tegen  zijn  mächtigen  vazal  op  te zetten,  en  toen  
 deze  de  onvoorzichtigheid  had  van  zieh  met  bitterheid  over  de  
 gevorderde  contingenten,  als  verderfelijk  voor  de  welvaart  der  
 Javanen,  uit  te  laten,  was  bij  den  edelen  vertegenwoordiger der  
 Compagnie  zijn  ondergang  besloten.  Den  25sten  Febr.  kwam  de  
 Dipati  met  zijne  broeders  Knol  in  zijne  woning  bezoeken  en  
 werd  hij  vriendelijk  onthaald.  Denzelfden  dag  werd  aan  Knol  in  
 stilte  bericht,  dat  de  Soesoehoenan  alles  had  voorbereid  voor  de  
 uitvoering  van  wat  tusschen  hen  besloten  was.  Den  26sten  kwam  
 de  Dipati  op  uitnoodiging  des  Soesoehoenans  in  den  kraton  tot  
 bij woning  van  een  tijgergevecht,  toen  hij  plotseling  door  de  hof-  
 dienaren  werd  aangevallen  en  met  25  wonden  werd  afgemaakt.  
 Men  weet  thans  met  zekerheid  dat  Knol  in  deze  schandelijke  
 zaak  de  machtiging  niet  is  te  buiten  gegaan,  die  hem  door  de  
 Hooge  Regeering  in  zijne  geheime  instructie  was  verleend  *). 
 De  groote  macht  die  het  Soerabajasche  regentenhuis  sedert de  
 dagen  van  Pandji  Wirjä  Krämä  had  bezeten 2) ,  was met den aan  
 Djajeng-Ränä  gepleegden  moord  voor  altijd  gebroken.  De  Compagnie  
 ,  die  er  steeds  naar  streefde  om  door  verdeeling  te  heer-  
 schen,  had  ook  hier  haar  doel  bereikt.  Wel  werd,  volgens  de  
 Javaansche  gewoonte,  die  ook  een  politieke  stelregel  van  de 
 *)  De  Jonge  V III.  XCIX.  Van  zekere  zijde  heeft  men  den  Heer  de  Jonge  van  de  
 openbaring  dezer  scbandalen  een  verwijt  gemaakt;  naar  mijn  inzien  heeft  hij  slechts  
 den  duren  plicht  van  den  geschiedschrijver  betracht.  Maar  wie  Crawfurd,  I I .  356 ,  
 en  Raffles,  I I .  218, wil  raadplegen,  zal  daar. iplandsche  verhaien  van  deze  gebeurtenis  
 vinden,  die  toonen  dat  de  schuld  der  Compagnie  aan  den  moord  van  den  Dipati  bij  
 de  Javanen  geen  geheim  was,  gelijk  zij  trouwens  ook  gemakkelijk  is  af  te  leiden  uit  
 hetgeen  Valentijn .IV.  1.  200  en  203  verhaalt.  Jammer  dat de  Dipati in  de nu  bekende  
 ware  geschiedenis"  niet  zulk  een  edele  figuur  is  als  in  de  Javaansche  overlevering,  en  
 dat  de  honding  der  Compagnie  wel  minder  ruw  blijkt,  maar  des  te  meer  verraderlijk. 
 2)  Zie  boven,  blz.  257,  261  v .,  301  v .,  305,  310  w . ,   315,  326  v .,  350. 
 Compagnie  werd,  ook  hier  de  ongenade  waarin  de  regent  van  
 Soerabaja  vervallen  was,  niet  in  die  mate  tot  de  leden  van  zijn  
 huis  uitgestrekt,  dat  hun  alle  gezag  werd  ontnomen  ');  maar  
 zij  moesten  zieh  met  een  zeer  verminderde en versnipperde macht  
 vergenoegen.  Djajeng-Ränä  liet  vier  broeders  na,  waarvan  twee,  
 onder  de  namen  van  Arjä  Djäjä  Poespitä  en  Wirä  Di-redjä, ge-  
 zamenlijk  het  bestuur  kregen  over  het  regentschap  Soerabaja,  
 dat  van  toen  af  een  tijd  lang  twee  regenten  behield,  wier  rang-  
 verschil,  als  bij  de  Tjeribonsche  prinsen,  door  de  woorden  Ka-  
 sepoehan  en  Kanoman  3)  werd  aangeduid.  Een  derde  broeder  
 werd  of  bleef  regent  van  Lamongan.  De  overige  regentschappen  
 waarover  de  Dipati  van  Soerabaja  een  soort  van  oppergezag  ge-  
 oefend  had,  kregen  zelfstandige,  slechts  aan  den  Soesoehoenan  
 ondergeschikte  regenten,  en  de  waardigheid  van  Groot-Gouver-  
 neur  werd  niet  weder  vervuld.  Met  wrok  in  het  hart  namen  de  
 broeders  aan  wat  hun  geboden  werd,  en  weldra  verbonden  zij  
 zieh  met  de  zonen  van  Soerapati,  loerend  op  een gelegenheid om  
 den  dood  van  den  Dipati  te  wreken. 
 Terwijl  vroeger  de  vazallen  van  het  Mataramsche  rijk  in  
 rang  en  gezag  even  verschillend  waren  als  de Hertogen,  Graven  
 en  Baronnen  van  het  feodale  Europa, werd n u , onder den invloed  
 van  Knol,  het  geheele  rijk  in  43  wel  in omvang en gewicht zeer  
 ongelijke,  maar  allen  van  elkander  onafhankelijke,  en  dus  in  
 zeker  opzicht  met elkander gelijkstaande regentschappen verdeeld,  
 en  voor  ieder  van  deze  werd  het  bedrag  der  contingenten  vast-  
 gesteld  en  werden  de  artikelen'aangewezen  die  zij  verplicht waren  
 aan  de  Compagnie  te  leveren.  Zoo  moesten  b.  v.  de  weste-  
 lijke  strandregentschappen,  negen in getal,  gezamenlijk 178 kojans  
 rijst  en  omstreeks  3400  rijksdaalders  en  de  11  oostelijke  regent-  
 'schappen  een  nagenoeg  gelijk  bedrag  opbrengen.  De  verplichte  
 leveringen  bestünden  voornamelijk  in  katoenen  garens,  buffel-  
 huiden,  katjang,  sapanhout, waarbij voor sommige regentschappen  
 peper,  indigo,  suiker  en  salpeter  kwamen  3).  Tak  had  op  den 
 x)  Vgl.  boven  bl.  354. 
 2)  Van  sepoeh,  oud,  en  anom,  jong.  Zie  blz.  360,  Vgl.  Hageman,  Hand leiding  
 I.  182. 
 3)  Stukken  bij  de  Jonge,  V III.  356  vv.