
 
        
         
		namen  worden  verschillend  opgegeven.  Nevens  Soenan  Giri,  
 Soenan  Bonang  en  Soenan  Dradjat,  vindt  men  doorgaans  onder  
 hen  ook  Soenan  Goenoeng  Djati  vermeld.  Onder  de  overigen  
 wordt  de  voornaamste  rol  door  de  overlevering  aan  Soenan  
 Ngoendoeng  van Koedoes toegedeeld.  Al  deze  hoofden volgden Baden  
 Patah  naar  Demak,  waar  zij  hem  behulpzaam  waren  in  de  
 voltooiing  der  moskee,  het  meest  geeerbiedigde  heiligdom  van  
 Java.  Toen  dit  gebouw  in  1845  der  instorting  nabij  was,  heeft  
 men  het  door  een  ander,  zooveel  mogelijk  in  denzelfden  vorm,  
 vervangen,  en  de  vier  hoofdpilaren  van  het  oude  gebouw,  als-  
 mede  de  acht  met  snijwerk  versierde  pilaren  die  het  dak  van  
 de  soerambi  of  het  voorportaal  droegen,  ook  voor  den  nieuwen  
 bouw  gebezigd.  Deze  laatste  zijn,  volgens  de  gewone  overleve-  
 vering,  eene  herinnering  van  het  verhond  der  acht  soenans  of  
 wali’s ;  maar  Brumund  zegt  dat  zij  van  Madjapahit  naar  Demak  
 zijn  overgehracht.  De  voltooiing  der  moskee  zou  in  hetjaarn. C.  
 1468  hebben  plaats  gehad. 
 En  thans  onthrandde  de  krijg,  waarbij  alle  hoofden  die  den  
 Islam  omhelsd  hadden,  zieh  bij  de  bondgenooten  voegden  en  al-  
 leen  Kaden  Koesen  den  vorst  van  Madjapahit  getrouw  bleef.  
 Maar  was  de  Brä  Widjäjä  wien  Baden  Patah  den  leenplicht  
 opzeide  en  den  oorlog  aandeed,  nog  altijd  dezelfde  wien  deBadja  
 van  Tjermen  zijne  te  Deren  hegravene  dochter  had  willen  uit-  
 huwelijken,  die  AijäDamar  bij eene vrouw uit het Lawoe-gehergte  
 had  verwekt,  en  die,  toenhij  dezen zoon, na zijn overwinningen op  
 Bali,  als  stadhouder  naar  Palembang  zond,  hem,  om  de  ijver-  
 zucht  der  Katoe  Poetri  Tjampa  te  hevredigen,  de  Chineesche  
 goendik  ten  geschenke  gaf  die  de  moeder  werd  van  Baden  
 PatahP  Ik  hehoef  niet  nogmaals  te  herinneren,  dat  het  cijfer  
 1320  der  Jav.  aera  ( =   1398  n.  C.)  op  het  vermeende  graf  der 
 Soenan  Ngoendoeng  slechts  een  andere  naam  is  voor  Soenan  Koedoes,  die  bij  ßaffles  
 Soenan  Oendang  van  Koedoes  beet,  Deze  Soenan  Oendang  van  Koedoes  ligt  volgens  
 Kaffles  begraven  aan  de  nöordzijde  van  de moskee  van  Demak,  terwijl  Brumund,  bl.  
 178,  Demak  als de begraafplaats  van  Soenan  Ngoendoeng,  en,  bl.  171,  Koedoes als de  
 begraafplaats  van Soenan Koedoes noemt. Hiermede zon de identiteit dier personen onveree-  
 nigbaar  zijn,  maar  ik .vermoed  dat .de  te  Koedoes  begraven persoon  Pangeran  Koedoes,  
 de  zoon  van  Soenan  Koedoes  is ,  dien  ons  bet  vervolg  der  geschiedenis zal leeren kennen. 
 vorstin  van Tjampa met dit gansche verhaal volstrekt onbestaanhaar  
 is.  Die  vorstin  möge  zeer  kort  na  de  verstooting  der Chineesche  
 goendik  gestorven  zijn,  toch  kan  Angkä Widjäjä,  wiens  zoon,  
 de  stadhouder  van  Palembang,  reeds tot  een  krachtig  man  was  
 opgegroeid,  bij  hären  dood  niet  veel  minder  dan  40  jaren  zijn  
 geweest,  zoodat  hij  in  1468  den  ouderdom  van  omstreeks  110  
 jaren  moet  hereikt  hebben,  terwijl  Baden  Patah  zelf  dan  niet  
 wel  jonger  dan  70  jaar  kan  geweest  zijn.  Klaarbljjkelijk  moet  
 een  van  drieen  waar  zijn:  het  bedoelde  graf  is  niet  het graf der  
 prinses  van  Tjampa,  of  het  jaartal  is  niet  goed  gelezen,  of  het  
 gansche  verhaal  aangaande  de  geschiedenis  van  Madjapahit’s  val  
 is  een  fabel.  Dat,  tenzij  wij  het  laatste  willen  aannemen,  de  
 dood  dier  prinses  later  moet  gesteld  worden,  heb  ik  reeds  bo-  
 ven  opgemerkt;  maar  ook  dan  nog  blijft  de  duur  van  Angkä  
 Widjäjä’s regeering veel te lang, tenzij wij vooronderstellen dat eene,  
 door  de  Javaansche  verhalen  met stilzwijgen voorbijgegane troons-  
 verwisseling  heeft  plaats  gehad.  Malik Ibrahim stierf in 1419,  vele  
 jaren  na  het  vertrek  van  den  Badja  van  Tjermen  en  den  dood  
 van  diens  dochter,  en  het  tijdstip  van  het  uitbreken  des  oorlogs  
 brengt  ons  omstreeks  eene  halve  eeuw  later,  terwijl  het  nog  
 tien  jaren  duurt  eer  de  vorst  van  Madjapahit  bij  den  val  zijner  
 hoofdstad  den  dood  vindt.  Ook  zoo  duurt  zjjne  regeering  70  
 ä  80,  zijn  leven  90  ä  100  jaren,  en  toch  wordt  nergens  iets  
 omtrent  zijn  buitengewonen  ouderdom  opgemerkt.  BafHes  en  
 Lassen  hebben  dus  niet  zonder  reden  aangenomen,  dat  tijdens  
 het  uitbreken  van  den  krijg  reeds lang  een  andere  Brä  Widjäjä,  
 een  zoon  van  Angkä  Widjäjä,  op  den  troon  zat.  Mij  doet  zieh  
 intusschen  de  vraag  voor,  of men  in  het  geheel,  door  de  rege-  
 len  der  historische  kritiek  op  die  Javaansche  overleveringen  toe  
 te  passen,  haar  niet  te  veel  eer  bewijst.  Zij  zijn  zoo  vol  onge-  
 rijmdheden  en  tegenstrijdigheden, dat  er nagenoeg niets overblijft,  
 indien men er alles uit wil wegnemen wat tot twijfel aanleiding geeft.  
 Men  zou  dan  den val  van Madjapahit moeten verhalen met de woor-  
 den van Brumund '),  „dat verscheiden Mohammedaansche geestelijl) 
   T.  a.  p.  bl.  169.