
 
        
         
		heer  van  Sevenhoven  tot  commissaris  benoemd.  Op  laatstge-  
 noemden  rustte  o.  a.  de  moeilijke  taak  om  de  hoofden  tevreden  
 te  stellen,  die,  op  grond  hunner  aan  het Gouvernement bewezen  
 diensten,  op  belooningen  in  jaargelden  of  landerijen  aanspraak  
 maakten.  Pangeran  Nätä  Prädjä  werd  voor  zijn  tijdig  verlaten  
 van  de  zaak  des  opstands  en  zijne  sedert  in  den  krjjg  bewezen  
 diensten  beloond  met  het  landschap  Kali  Bawang,  begroot  op  
 500  tjatjah’s ,  en  aan  Wirä  Negärä,  den  bevelhebber  van  de  
 troepen  des  Sultans en  naar  men  zegt een  afstammeling  van 
 Soerapati,  werd,  met  den  titel  van  Pangeran  Adipati  Praboe  
 Di-ning-Rat  en  den  rang  van  Kolonel,  het  landschap Nangoelan  
 met  100  tjatjah’s  toegewezen.  Zij  oefenden  in  die  gewesten,  
 wier  afstand  zieh  de  Sultan  moest  laten  welgevallen,  een  soort-  
 gelijk  gezag  uit  als  door  Raffles  aan Prins  Pakoe  Alam  was  toe-  
 gekend  ');  maar  Wirä  Negärä  had  er  kort  genot  van,  daar  hij  
 reeds  in  1832  om  zijne  aanmatigende  houding  opgevat  en  naar  
 Samarang  vervoerd  werd,  vanwaar  hij  naar  Ternate  in  balling-  
 schap  werd  gezonden  s).  Het landschap Nangoelan  werd  .toen 
 beschouwd  als  vervallen aan het Gouvernement;  later rees evenwel  
 de  vraag  of  het  niet  in  billijkheid  aan  den  Sultan  behoorde  te  
 worden  teruggegeven,  daar  het  begrepen  was  in  de  landen  die  
 bij  acte  van 3  Nov.  1830  aan  dien  vorst waren toegekend.  Deze 
 zaak  is  in  1851  door eene  overeenkomst  met  den  Sultan  geregeld; 
   maar  hoe  is  uit  de  mededeelingen  der  Regeering  niet  op  
 te  maken  3).  Zeker  is  het  dat  het  thans  onder  het  bestuur  van  
 den  Sultan  is  teruggekeerd,  wat  ook  met  Kali  Bawang  na  den  
 dood  van  Nätä  Pradjä  het  geval  was  4). 
 Na  1830  verliezen  de  inlandsche  rijken  als.  zoodanig  voor  de  
 geschiedenis  van  Java  schier  alle  beteekenis.  Er  is  weinig  meer  
 van  te  vermelden  dan  hoe  de  eene  vorst  den  anderen  opvolgde. 
 *)  Böven,  bl.  587.  2)  Hageman,  Java,  I.  248. 
 .  3)  Kolon.  Verslag  over  1851,  nitg.  Kemink,  bl.  2.  Men  zou  uit  de  woorden  daar  
 gebezigd  opraaken  dat  de  afstand  bev'estigd  was.  Doch  vgl.  de  volgende  noot. 
 4)  De  Louter,  Handleiding,  2"  nitg.  124|  Nätä  Prädjä  schijht  in  1855  gestorven  
 te  zijn,  daar  in  den  Regeerings-almanak  van  1856  zijn  naam  niet  meer  onder  de  
 inlandsche  vorsten  voorkomt.  De  eerste  Regeerings-almanak  die  van  het  gebied  des  
 Sultans  eene  omschrijving  geeft,  die  van  1865,  noemt,  even  als  al  de  volgende, 
 Kali  Bawang  en  Nangoelan  beide  als  regentschappen  van  het  Sultans-gebied. 
 In  Soerakarta  stierf  Pakoe  BoewanS,  VII  in  1858  en  werd  ver-  
 vangen  door  zijn  oudsten  onechten  broeder  Pangeran  Adipati  
 Ngabehi  als  Pakoe  Boewana  V III,  terwijl  te  gelijker  tijd  Pa-  
 ng^ran  Praboe  Widjaja,  de  oudste  echte  zoon  van  den  in  1830  
 verbannen  Pakoe  Boewana  V I ,  tot  Kroonprins  werd  verheven.  
 Toen  in  December  1861  Pakoe  Boewana  VIII  in  72jarigen  
 ouderdom  overleden  was,  kreeg  deze  prins,  als  Pakoe  Boewana  
 IX ,  de  nog  tot  heden  door  hem  gehouden  teugels  van  het  bestuur  
 in  handen  ’). 
 Wanneer  de  zoo  dikwijls  vermelde 2)  Pangeran  Praboe  Prang  
 Wadana  of Mangkoe  Negara  II  overleden  is,  heb  ik  niet  kun-  
 nen  opsporen,  maar  wel bleek  mij,  dat  in 1853 Mangkoe NegarS,  
 IH  door  den  vierden  prins  van  dien  naam  vervangen  werd 3).  
 De  vorsten  van  dit  huis  hebben  zich  steeds  door  bijzondere  
 aanhankelijkheid  aan  het  Nederlandsch  gezag  onderscheiden. 
 In  Jogjakarta  overleed  Amangkoe  Boewana  V  in  1855 in den  
 ouderdom  van  35  jaren  en  werd  door  zijn  wettigen  broeder  
 Pangeran  Adipati  Mangkoe  Boemi  als  Amangkoe  Boewana  VI  
 opgevolgd  4).  De  belangstelling van dien vorst in  het  welzijn zijner  
 onderdanen  en  zijne  goede  verstandhouding  met  het  Europeesch  
 bestuur  worden  zeer  geprezen  5).  Maar  de  vraag  wie  hem  zou  
 opvolgen  was  voor  de  Indische  Regeering  niet  zonder  moeilijk-  
 heid,  daar  hij  noch  wettige  zonen,  noch  wettige  broeders,  noch  
 ooms  van  wettigen  bloede  had.  In April  1872 werd dit vraagstuk  
 tot  algemeene  tevredenheid  opgelost,  toen  de Sultan zijne goendik  
 Raden  Ajoe  Sepoeh  tot  Ratoe  of  wettige  gemalin  verhief,  en  
 Pangeran  Ngabehi,  de  oudste  zoon  dien zij hem geschonken had,  
 en  die  den  rang  van  luitenant-kolonel  en  adjudant  in  buiten-  
 gewonen  dienst  van  den  Gouverneur-Generaal  bekleedde,  als  
 Pangeran  Adipati  Anom  of  Kroonprins  werd  erkend  ').  Toen 
 J)  Hand,  en  Geschr.  v.  h.  Ind.  Gen.  VI.  374  v.  Kol.  Verslag  1858,  bl.  6;  1861  
 bl.  11 j  1862,  bl.  12. 
 2)  Zie  bl.  507,  510,  511,  562^  585,  645,  647. 
 3)  Regeerings-alm.  1877,  bl.  255. 
 4)  Kol.  versl.  over  1855,  bl.  13. 
 6)  Kol,  versl.  1862,  bl.  12;  1865,  bl.  9 ;  1866,  bl.  8 ;  1870,  bl.  6. 
 6)  Kol.  versl.  1872,  bl.  5.