
 
        
         
		den,  ofschoon  de  billjjkheid  vordert  te  erkennen  dat  Sentotper-  
 soonlijk  geene  reden  tot  beklag  schijnt  gegeven  te  hebben‘).  
 Nadat  Roeps  den  28sten  door  het  beleid  van  den  Commissaris  
 Nahuys  uit  ’s  vijands  handen  bevrijd  was,  liepen  de  onderhan-  
 delingen  te  niet  en  werden  de  vijandelijkheden,  scboon  met  
 weinig  nadruk,  hervat.  Doch  weldra  vroeg de vijand een nieuwen  
 wapenstilstand,  die  onzerzijds,  met  ingang  op  10  Februari,  
 bewilligd  werd.  De  nieuwe  onderhandelingen,  nu  aangeknoopt,  
 leidden  echter  evenmin als alle vorige tot eenig resultaat, daar Dipa  
 Negara  bleef  volharden  in  zijn  eisch  om  als  hoofd  van  den  
 godsdienst  erkend  te  worden.  Om  het  invallen  der  poeasa  werden  
 die  onderhandelingen  na  weinige weken  weder geschorst,  en  
 toen  de  Generaal  de  Kock,  ook  na  het  einde  van  de  vasten-  
 maand,  niets  meer  van  Dipa  Negara’s  bedoelingen  vernam,  liet  
 hij  dat  opperhoofd  aanzeggen,  dat  de  vijandelijkheden  den  
 lOden  April  zouden  hervat  worden.  Men  beweert  dat  het  besluit  
 tot  het  aanleggen  van  een  nieuwen  grooten  weg  längs  Java’s  
 Zuidkust  en  geruchten  omtrent  een  plan  om  de  Yorstenlanden  
 nog meer  te versnipperen, een ongunstigen invloed  op  deze onderhandelingen  
 hadden  uitgeoefend.  Kjai  Mädjä  werd,  toen  alle hoop  
 ijdel  bleek  om  door  zijne  bemiddeling  den  vrede  hersteld  te  krij-  
 gen,  naar Menado  gebannen,  waar hij  in December 1849 overleed. 
 De  oorlog  werd  in  1829  door  de  onzen  onder  veel  günstiger  
 omstandigheden  voortgezet.  Het  doel  om  den  opstand  tot  het  
 terrein  tusschen  Prägä  en  Bägäwäntä  te  beperken,  was  bijna  
 bereikt;  de  vijand,  door  zijne  verliezen  ontmoedigd,  was  door  
 den  afval  veler  hoofden  verzwakt;  zijne  hulpmiddelen  waren  
 zoozeer  uitgeput,  dat  de  troepen  zieh  slechts  door  plundering  
 der  bevolking,  die  daardoor  natuurlijk  verbitterd  werd,  het  le-  
 vensonderhoud  konden  verschaffen;  en  nooit  had  Generaal  de  
 Kock  over  talrijker  en  beter  uitgeruste  macht  te  beschikken  
 gehad.  Gevoelige  verliezen  volgden  elkander  met  snelheid  op,  en  
 noch  de  schitterende  verdediging  van  Geger  in  het  Zuiderge-  
 bergte,  waar  den  17den  Juli  Djäjä  Menggälä  den ,  heldendood 
 stierf,  noch  de  dapperheid  door  Sentot,  steeds  de  held  van  
 dezen  krijg,  den  6 ^   Augustus  bij  Tangkilan,  een  weinig  ten  
 westen  der  hoofdstad  Jogjakarta,  betoond,  waren  in  staat  den  
 zegevierenden  voortgang  onzer  troepen  te  stuiten.  Toen  in  September  
 Dipa  Negara  zieh  nogmaals  over  de  Prägä  begeven  en  
 in  het  Silarongsche  gebergte  geworpen  had,  werd hij door de ko-  
 lonne  van  Sollewijn  zoo  hevig  bestookt,  dat  hij  slechts  door  
 een  wilde  vlucht  over  bergen  en  kloven  hopen  kon  zieh  aan  
 de  woede  zijner  vervolgers  te  onttrekken.  In  dolle  vaart  joegen  
 onze  ruiters  hem  achterna,  steeds  het  oog  op  zijn  zwarten  tul-  
 band  en  groenen  kabaai  en  zijn  edel  zwart  ros  gericht houdende.  
 Daar  stört  zieh  Dipa  Negara  in  de  schuimende  wateren  van  de  
 Prägä.  Ook  zijne  vervolgers  laten  zieh  door  dien  stroom  niet  
 weerhouden,  maar  terwijl  de  vijand  eene  doorwaadbare  piek  
 heeft  gevonden,  zijn  de  paarden  der  onzen  tot  zwemmen  ver-  
 plicht.  Dipa  Negara  wint  terrein;  Sollewijn,  in  zijn  ongeduld,  
 geeft  last  op  hem  te  vuren,  maar  de  nat  geworden  karabijnen  
 weigeren  hunnen  dienst.  Doch  de  huzaar  Doorenboom  bereikt  
 te  gelijk  met  den  Javaanschen  prins  vasten  grond  ,  bljjft  hem  
 op  zijde,  lost  zijn  pistool  op  hem,  doch mist,  grijpt  daarop  zijn  
 paard  in  de  teugels,  maar  valt  door  twee  lanssteken  doorboord.  
 De luitenant Jaubert, met drie  andere  huzaren aansnellend, wreekt  
 den  dood  van  den  dapperen  Doorenboom,  maar  komt  te  laat  
 om  de  wilde  vlucht  van  Dipa  Negara  naar  Banjoemenang  te  
 stuiten.  Als  door  een  wonder  is  „de  Sultan  van  Java“  ook  dit-  
 maal  gered. 
 Maar  zelfs  deze  schier  wonderdadige  redding  kon  thans  den  
 val  van  Dipa  Negara  niet  lang  meer  vertragen.  De  Javanen  
 hadden  het  geloof  aan  zijn  goed  gesternte  verloren  en zelfs  zijne  
 trouwste  aanhangers  begonnen  hem  den  rug  toe  te  keeren.  In  
 het  Kelir-gebergte,  dat  zieh  längs de  Bägäwäntä uitstrekt, waren  
 reeds  in  Augustus  eenige  aanzienlijke  Javaansche  vrouwen,  die  
 Dipa  Negara  als  gijzelaars  voor  de  trouw  harer  echtgeriooten  
 bewaken  liet,  door  de  onzen  gevangen  gemaakt.  Daaronder  be-  
 vond  zieh  de  vrouw  van  Pangeran  Pakoe-ning-Rat,  een  van  de  
 dapperste  hoofden  der  opstandelingen,  die  nu  de  vrijheid  zijner 
 42*