
 
        
         
		rende,  den  31sten  Mei  te  Tagal  was  gekomen,  hield  hijdaareen  
 samenkomst  met  de  Raden  van Indie, waarin, naar aanleiding van  
 hetgeen hij  gezien  en  opgemerkt  had,  een  aantal  gewichtige  be-  
 slissingen  werden  genomen.  Yan  het  recht  op  de  tolpoorten  in  
 het  Mataramsche  rijk,  door  de  Compagnie verworven, maakte hij  
 gebruik  om,  in  het  belang  van  hetbinnenlandsch verkeer  enden  
 afvoer  der  producten  naar  de  stranden,  alle  tollen  in  de  boven-  
 landen  geheel  op  te  heffen,  met  uitzondering  alleen  van  eene  
 hefEng  van  vier,  zes  of  tien  stuivers,  naar  gelang  der  soort,  
 van  alle  inlandsche  geweven  goederen  die  voor  het  eerst  ten  
 verkoop  naar  de  pasars  gebracht  werden,  met  dien  verstände,  
 dat  alle  eenmaal  vertolde  en  als  zoodanig  van  een  tjap  voor-  
 ziene  lijnwaden  geheel  vrij  zouden  kunnen  vervoerd  worden.  
 De  strandregenten  zouden  in  het  vervolg  de  Compagnie  als  
 hun  Souverein  te  heschouwen  hebben,  aan  haar  opbrengen  
 wat  zij  vroeger  aan  den  Soesoehoenan  hadden  opgebracht  en ,  
 in  plaats  van  het  gewone  hofbezoek  op  het  Moeloed-feest,  in  
 de  maand  October  naar  Batavia  opkomen,  om  hulde  aan  de  
 Compagnie  te  bewijzen.  Yoor  de  vermeerdering  van  de  inkom-  
 sten  der  Compagnie  werden  de  völgende  maatregelen  genomen.  
 Aan  de  stranden  zouden  de  tollen  en  de  inning  daarvan  door  
 verpachting  in  stand  gehouden  worden,  in  dier  voege  dat  toi  
 zou  geheven  worden  van  alle  naar  boven  gevoerde  goederen  
 en  bij  den  afvoer  naar  zee  van  alle  ongetjapte  lijnwaden  en van  
 alle  aard-  en  landvruchten  niet  voor  levering  aan  de  Compagnie  
 bestemd.  Behalve  deze  tollen  zouden  ook  de  schahbandarijen der  
 strandgewesten  in  stand  blijven  en ,  evenals  de  van  den  Soesoehoenan  
 overgenomen  vogelnestklippen  en  hefEng  op  den  tabak  
 van  Kadoe,  met  ingang  van  1  Sept.  1746  voor  rekening  der  
 Compagnie  verpacht  worden.  Bovendien  rekende  van  Imhoff dat  
 de  rijstproductie  der  nieuw  verworven  gewesten, op 18000 kojans  
 boven  het  voorr eigen  behoefte  gevorderde  geschat,  met  voordeel  
 voor  den  landman  en  uitkeering  van  30,000  rijksdaalders  aan  
 de  gezamenlijke  regenten,  nog  eene  winst  van 120,000 ä. 150,000  
 rijksdaalders  voor  de  Compagnie  zou  kunnen  afwerpen.  Later,  
 bij  de  komst  van  van  Imhoff  te  Tjeribon,  werden  deze maatregelen  
 nog  aangevuld  door  de  overneming,  tegen  eene  uitkeering  
 van  1800  rijksdaalders  ’s  jaars  aan  de  prinsen,  van  de  schah-  
 bandarij  aldaar, zoodat  ook  deze  in  de  algemeene verpachting der  
 schahbandarijen  begrepen  werd. 
 Gedurende  zijn  verblijf  te  Soerakarta  had  van  Imhoff  ook  
 overvloedige  gelegenheid  om  bekend  te  worden met de chronische  
 kwaal  van  het  Mataramsche  hof,  de  oneenigheid  tusschen  de  
 leden  van  het  vorstelijk  geslacht.  Yan  de  talrijke  broeders  
 van  Pakoe  Boewänä  zwierven  er  niet  minder  dan  vijf  buiten  
 de  hoofdstad  om,  groote  scharen  volk  tot  zieh  trekkende,  het  
 land  plunderende  en  brandschattende,  en  de  peper  en  andere  
 producten  vernielende  die  ten  behoeve  der  levering  aan  de  
 Compagnie  waren  geplant,  terwijl  zoowel  de  vermaningen  als  
 bedreigingen  der  Hooge  Regeering  onvermogend  bleken  om  
 hen  tot  reden  te  brengen.  De  gevaarlijkste  der  ontevredenen  
 was  echter  Pangeran  Mangkoe  Hegärä,  zoon  van  den  vroeger  
 onder  denzelfden  titel  vermelden  broeder  des  Soesoehoenans,  
 die  naar  Ceilon  gebannen  en  daar  overleden  was  ').  Deze  prins,  
 meer  bekend  onder  den  naam  yan  Raden  Mas  Said,  wordt  ons  
 geschilderd  als  een  man  van  zeer krijgshaftigen en ondernemenden  
 aard,  en  was  er  in geslaagd, nevensandere landschappen, ook het  
 uitgestrekte  en  schoone  district  Soekäwati, dat thans nog de ooste-  
 lijke  helft  van  het  Soerakartasche  rijk  beslaat, onder zijne macht  
 te  brengen.  Mangkoe  Boemi,  een  jongere  broeder  van  den  Soesoehoenan, 
   die  ook  al,  tijdens  de  Chineesche  onlusten,  buiten  
 het  hof  omgezworven  en  bij  de  Compagnie  hulp  en  steun  gezöcht  
 had,  maar  op  hare  voorspraak  door  den  Soesoehoenan  
 weder  in  genade  was  aangenomen,  was  door  dien  Yorst  met  
 de  herovering  van  Soekawati  belast,  en  nadat  hij  daarin  naar  
 wensch was  geslaagd,  zelf,  oveenkomstig  de  door  hem  gestelde  
 voorwaarde,  met  het  bestuur  over dat gewest beleend.  Later was  
 het  echter  den  njksbestuurder  gelukt  den  Soesoehoenan  tot  
 intrekking  dezer  schenking  te  bewegen,  waardoor  natuurljjk  
 Mangkoe  Boemi  in  de  hoogste  mate  verbitterd  was.  Yan  Iml) 
   Zie  boven,  bl.  449. 
 H.