
 
        
         
		Troenä  Djäjä  te  onderhandelen.  Hij had inmiddels reeds den 20aten  
 Januari  aan  dezen  prins  een  bode  gezonden,  om hem uit te noo-  
 digen  hetzij  in  persoon  te  Djapara  te  komen  of  een gemachtigde  
 ter  onderhandeling  derwaarts  te  zenden.  Doch  Troenä  Djäjä  
 wees  alle  voorstellen  van  dien  aard  hooghartig  af,  hield  vol  
 dat  hij  de  naaste  was  tot  het  njk  van  Mataram,  en  verklaarde  
 liever  te  willen  sterven dan in  eenige schikking met den Soesoehoe-  
 nan te  treden. Tevens vernam echter de bode,  dat het verbond in het  
 vorige  jaar  tusschen  Troenä  Djäjä  en  de  Makassaren  gesloten,  
 deor  onderlinge  twisten  was  verbroken.  Kraeng  Galesoeng  had  
 de  dochter  van  Troenä  Djäjä,  die  hij  ten  huwelijk  haderlangd,  
 naar  haars  vaders  oordeel  niet  behandeld  met  al den  eerbied aan  
 hare  hooge  geboorte  verschuldigd.  Bloedige  gevechten  en  de  
 moord  van  eenige  Makassaarsche  grooten  waren  het  gevolg  ge-  
 weest  van  deze  twisten,  die  daarmede  eindigden  dat  de  Makassaren  
 zieh  wreekten  door  vele  kustplaatsen  op  Madoera  te  ver-  
 woesten,  waarna  zij  naar  Java’s  Oosthoek  overstaken,  ookdaar  
 vele  geweldenarijen  pleegden  en  zieh  in  de omstreken van Pasoe-  
 roean  nestelden. 
 Intusschen  keerde  Couper  den  25sten  Maart  van  Mataram  
 terug.  Hij  hing  een  treurig  tafereel  op  van  den  ellendigen  staat  
 waartoe  de  Soesoehoenan  vervallen  was,  en van de radeloosheid,  
 de  verdeeldheid  en  den  onderlingen  naijver  zijner  vier  zonen,  
 aan  wie  het  landsbestuur  was  overgelaten.  Ook  had  een  der  
 grooten,  Raden  Kadjoran  genaamd,  die  eene  dochter aan Troenä  
 Djaja  had  uitgehuwelijkt  en  reeds  sedert  lang  er  naar  gestreefd  
 had  om  zieh  door  fanatieken  geloofsijver  en  voorgewende  teeke-  
 nen  van  hooger  bijstand  een  aanhang  in  Mataram te verschaffen,  
 eindelijk  het  masker  afgeworpen  en  zieh  met  een  talrijk  gevolg  
 naar  de  grens  van  Kediri  teruggetrokken. 
 Te  midden  der  te  Mataram  heerschende verwarring had Couper  
 echter  eene  soort  van  ratificatie  der  door  Speelman  ontworpen  
 overeenkomst  van  den  Soesoehoenan  en  zijne  zonen weten te ver-  
 werven.  Alleen  het  verzoek  tot  uitbreiding  der  grenzen  van  het  
 gebied  der  Compagnie  was  bepaald  afgeslagen.  Erger  was  het  
 door  Couper medegebracht bericht, dat de schatkist van den Soesoehoenan  
 zeer siecht  voorzien was en de Compagnie de groote sommen  
 die  de  expeditie  eischte,  in  haar  geheel  zou  moeten voorschieten. 
 Reeds  den  27sten  Maart  vertrok  Speelman  van  Samarang,  om  
 Troena  Djaja  in  Oost-Java  aan  te  tasten;  maar  hoe  meer  hij  
 met  den  stand  van  zaken  bekend  werd,  te  minder  gevoelde  hij  
 lust  om  den  strijd  te  aanvaarden.  En  toch  moest  het  ten  laatste  
 daartoe  komen;  want  Troena  Djaja,  vertrouwend  op  den  bijstand  
 hem  door  Banten  beloofd,  wees  elke poging tot onderhandeling af.  
 De  Soesoehoenan,  zoo  verklaarde  hij,  onder  het  binnenzweigen  
 van  eenige  glazen  brandewijn,  had  nooit  den  Sultanstitel  uit  
 Mekka  ontvangen,  wat  alleen  zijn  gezag  had  kunnen  wettigen.  
 Niet  günstiger  was  de  uitwerking  van  een  manifest,  waarbij  
 Speelman  de  bescherming  der  Compagnie  toezeide  aan  alle  Ja-  
 vanen  die  zieh  aan  den  Soesoehoenan  zouden onderwerpen.  Eerst  
 toen  alle  andere  middelen  waren  uitgeput,  en  Troena  Djaja,  
 een  gewoon  middel  der  Javaansche  krijgskunst  te  baat  nemen-  
 de,  de  rivier  van  Soerabaja  had  doen  opstoppen,  om  Speel-  
 mans  aan  hären  mond  gelegerde  troepen  door  gebrek  aan  drink-  
 water te verdrijven, nam de Nederlandsche bevelhebber de toevlucht  
 tot  wapengeweld.  Maar  nu  handelde  hij  ook met  grooten nadruk.  
 Den  12den  Mei  viel,  na  een  hardnekkig  gevecht  van  tweeuren,  
 Troena  Djaja’s  voornaamste  benteng  in  zijn  handen.  Dit  besliste  
 den  val  van  Soerabaja  en  de scharen van den muiter stoven uiteen.  
 Doch  Troena  Djaja  zelf  ontsnapte  en  nam  de  wijk  naar Kediri,  
 waar  hij  zieh  met  Raden  Kadjoran  vereenigde,  die  inmiddels  
 den  titel  van  Panembahan  Rämä  had  aangenomen.  Speelman,  
 wiens  door  ziekte  en  afmatting  verzwakt  leger  uit  Mataram  
 noch  geld,  noch  rijst,  noch  versterking ontving,  was buiten staat  
 om  hem  derwaarts  te  vervolgen,  en  maakte  van  de  gedwongen  
 rust  slechts  gebruik,  eerst  tot  vergeefsche  pogingen  om zieh met  
 den  Pangeran  van  Giri  te  verstaan,  ofschoon  deze  nog  steeds  
 veinsde  in  zijne  trouw  aan  den  Soesoehoenan  te volharden, later  
 tot  een  even  vruchteloos  streven  om,  door  tusschenkomst  eener  
 aanzienlijke  vrouw,  wier  echtgenoot  op  last  van  Troena  Djaja  
 vermoord  en  wier  dochter  door  hem  verkracht  was,  de  hoofden  
 van  Madoera  tot  afval  van  den  muiter  te  bewegen.