
 
        
         
		herinnert  hoe  de  Javaansche  verhalen  gewoon  zijn  te fantaseeren,  
 zal  zcker,  al moet  hij  de  mogelijkheid  van misverstand erkennen,  
 de  voorkeur  geven  aan  de  gelijktijdige  berichten  der  Nederlan-  
 ders.  Het  waarschijnlijkst  is  wel,  dat Martä  Poerä  inderdaad een  
 jongere zoon  en  nog  een  kind  was,  maar  dat  hij  door  zijn vader,  
 met  voorbijgang  van  een  ouderen  zoon,  tot  opvolger  was aange-  
 wezen;  dat  echter  de  aanhang  van  den  ouderen  broeder  er  in  
 slaagde  den'jongen  vorst,  als  ongeschikt  voor  de  regeering,  ter  
 zijde  te  schuiven,  en  dat  reeds  na  weinige  weken  of  maanden  
 Tjäkrä  Koesoemä  als  de  werkelijke  heerscher  optrad,  terwijl  
 zieh  zijn  broeder  met  eenig  ijdel  eerbetoon  moest  vergenoegen. 
 De  heer  de  Jonge  heeft  uit  de  archieven  het  tot  hiertoe onbe-  
 kende feit aan het licht gebracht,  dat de Gouverneur-Generaal Both  
 reeds den  9den April  1614  den kommandeur Gaspar van Zurck  naar  
 Djapara  zond,  om  vandaar,  als  gezant  zoo  het  heette  van  prins  
 Maurits, naar het hof van Mataram te reizen,  ten einde den nieuwen  
 vorst  te  begroeten  en met  hem  een  verbond te sluiten. Van Zurck  
 bereikte  het  hof  na  eene  reis  van  zes  dagen  en  werd  met  vele  
 eerbewijzen  ontvangen.  De  gebieder  van  Java  was  een jongeling  
 van  omstreeks  23  jaren,  met  een  barsch  voorkomen  ‘).  Met  
 fierheid  gaf  hij  te  kennen  dat  hij  een  prins  en  soldaat,  en  niet,  
 zooals  de  andere  vorsten  van  Java,  een  koopman  was;  dat ieder  
 vrij  en  onbelemmerd  in  zijn  gebied  mocht  verkeeren,  zonder  be-  
 taling  van  tollen,  en  dat  hij  gaame  aan  de  Holländers  vrijheid  
 en  de  noodige  hulp  wilde  geven  om  zieh  te  Djapara  een  steenen  
 versterking  te  bouwen,  waarin  zij  zieh  tegen  hunne vijanden kon-  
 den  verdedigen  totdat  hij  hun  te  hulp  kon  komen.  Voorts  ver-  
 klaarde  hij  dat,  nu  Gresik  en  Djaratan veroverd  waren,  hij  zijne  
 wapenen tegen  Soerabaja  ging keeren;  dat hij  aan  de  Holländers,  
 zoo  zij  het  verlangden,  Djaratan  wilde  afstaan,  en  dat,  sehoon  
 hij  geen  oorlog  met  Banten  had,  hij  40  galeien  aan  de  Compagnie  
 ter  hulp  wilde  zenden,  indien  zij  een  siechte  behandeling  
 van  den  vorst  van  dat  rijk  ondervinden  mocht 2j. 
 1)  »Wat  de  voors:  raden  doeu,  bevalt  den  Keyser  wel,  alsoo  hy  jonck  is,  omtrent  
 23  jaren  oudt,  vreedt  van  gesicht  als  een /Turck*.  Remonstrantie  van 4v.  Eyndthoven  
 bij  de  Jonge,  IV.  58. 
 2)  Koen  bij  de  Jonge,  IV.  23. 
 De  kommandeur  van  Zurck  stierf  op  de  terugreis  aan  den  
 rooden  loop;  maar  toch  had  dit  gezantschap  voor  de  Nederlan-  
 ders  het  günstige  gevolg,  dat  hun  vrije  uitvoer  van  rijst  uit  
 Djapara  toegestaan  en  bij stand  tot  het bouwen  eener  steenen löge  
 toegezegd  werd.  Diensvolgens  gaf  dan  ook  de  Gouvemeur-Gene-  
 raal  Reynst  in  Mei  1615  aan  den  raad  vanlndie Steven Doenssen  
 last,  het  kantoor  te  Gresik  op  te  breken  en  naar  Djapara te ver-  
 plaatsen,  aldaar  de  beraamde  versterking  te  bouwen  en  er  als  
 opperhoofd  te  blijven,  en  met  den  vorst  van  Mataram eene nadere  
 overeenkomst  aan  te  gaan. 
 Het  optreden  van  een  nieuwen  vorst  had  de oostelijke gewesten  
 niet  meer  geneigd  gemaakt  om  het  gezag  van  Mataram  te  erkennen. 
   Zoo  spoedig  mogeljjk  dus  verzamelde  de  Panembahan  een  
 talrijk  leger,  dat  hij  onder  de  bevelen  stelde  van  Soerä-antani.  
 Deze  veldheer wierp zieh in Wiräsäbä en Selägä (Malang), maar be-  
 haalde  geen  blijvende  voordeelen;  daarentegen  liet  hij  overal  de  
 vreeselijke  sporen  van  zijn  doortocht  achter  in  verwoeste  akkers,  
 vermeide  dorpen,  over  de  kling  gejaagde  of  gevankelijk  wegge-  
 voerde  bewoners.  Wel  lezen  wij  in  een  brief  van  Koen,  dat  in  
 Sept.  1614  een  groote  slag  zou  geleverd  zijn,  waarin  het  leger  
 van  Mataram  wel  40,000,  dat  van  de  tegen  den  Panembahan  
 verbonden  regenten  slechts  10,000  man  verloor,  en  die  toch  als  
 een  overwinning  van  Mataram  beschouwd  werd,  omdat  de  Panembahan, 
   wegens  de  volknjkheid  van  zijn land,  een grooter verlies  
 van  manschappen  gemakkelijker  dragen  kon  ’). Maar behalve  
 dat  de  cijfers  wel  zeer  overdreven  zullen  zijn,  kan  hier  reeds  
 daarom  van  een  besliste  overwinning  geen  sprake  wezen,  omdat  
 wij  in  het  volgende  jaar  de  coalitie  der  weerspannige  regenten  
 met  nieuwe  kracht  den  krijg  zieh  hervatten.  Onder  de  leiding  
 van  den  Adipati  van  Soerabaja  trokken  de  regenten  van  Lasern,  
 Toeban,  Djapan,  Wiräsäbä,  Pasoeroean,  Arisbaja  en  Soemenep  
 te  velde2) ,  en  aangevuurd  door de voorspellingen van den  nieuwen  
 priestervorst  van  Giri,  Pangeran  Ageng,  die  in  het  vorige  jaar  
 Kawis  Goewä  was  opgevolgd,  trok  een  groot  leger  westwaarts, 
 *)  Koen  bfl  de  Jonge,  IV .  23. 
 -)  Sonry  en  van‘ Eyndthoven  bij  de  Jonge,  IV.  28,  58.