
 
        
         
		dooden  begraven,  verzamelde  hij  de  vorsten  en hoofden en  zwoer  
 op  den  Koran  een  plechtigen  eed,  dat  hij  niet  zou  opbreken  
 voordat  hij  öf  de  stad  verdelgd,  öf  zijne  kroon  verloren  had,en  
 al  wie  hem  daarin  zou  weerstreven,  bedreigde  hij  met  den  dood.  
 Natuurljjk  verhief  zieh  geen  enkele  stem  tegen  ’s vorsten  voor-  
 nemen  en  werd  de  belegering  met  verdubbelde  kracht  voort-  
 gezet;  maar  nadat  men  de stad drie maanden lang uit vjjf batterijen  
 beschoten  en  driemaal  met  een  duizendtal  ladders  ten  koste  van  
 duizenden  menschenlevens  bestormd  had,  was  men  nog  even  ver  
 van  het  doel  en  bleef  de  moed  der  belegerden  ongebroken. 
 Een  renegaat  uit  Majorca,  die  zieh  in  het  leger  derMoslemen  
 bevond,  deed  thans  den  voorslag  om  een  soort van toren te maken  
 die  zieh  ver  boven  den  wal  der  stad  verhief,  en  zoo  de stad van  
 uit  de  hoogte  met  zwaar  geschut  te  verpletteren.  Dit  plan  werd  
 uitgevoerd  en  de  kogels  die  in  groote  menigte  in  de  stad  werden  
 geworpen,  brachten  geduchte  schade  te  weeg.  Maar  de  moed  
 der  belegerden  verflauwde  niet.  Tien  duizend  man  boden  zieh  
 aan  om  hun  leven  te  wagen  om  den  vijand  deze  sterkte  te  ont-  
 weldigen.  De  vorst  zelf  plaatste  zieh  aan  de spits dezer dapperen,  
 en  voerde  ze  bij  het  aanbreken  van  den  dag  tegen  het  doorden  
 vijand  opgerichte  gevaarte,  dat  door  hen  met  onstuimigen  moed  
 bestormd  en  veroverd werd.  En  ofschoon  de Pangeran van  Demak  
 eene  versterking  van  20,000  man  uitgelezen  troepen  liet aanruk-  
 ken,  keerden  zij  niet  naar  de  stad terug dan nadat het hun gelukt  
 was  de  grootendeels  van  hout  gebouwde  sterkte  in  brand  te  
 steken  en  te  vernielen.  De  belegerden  verloren,  volgens  Pinto,  
 6000,  maar  de  belegeraars  niet  minder  dan  40,000  man. 
 In  weerwil  zijner  ontzettende  verliezen  wilde  de  Pangeran van  
 Demak  zijn  voornemen  niet  laten  varen.  Het  gerucht  liep  dat  de  
 vorst  van  Pasoeroean  zelf  zwaar  gewond  was  en  dat  zijne midde-  
 len  .tot  verdediging  waren  uitgeput.  Alles  werd  dus  voorbereid  
 om  een  nieuwen  storm  te  beproeven,  en  men  kreeg  eenige  der  
 belegerden,  die  zieh  tot  verkrijging  van  levensmiddelen buiten de  
 muren gewaagd hadden,  in handen, welke de Pangeran door foltering  
 liet  noodzaken  inlichtingen  omtrent  den  toestand  der  stad  te verschaffen. 
   Acht  hunner  lieten  zieh  ter  dood  martelen,  zonder  dat 
 men  iots  van  hen  kon  vernemen;  maar  de  negende  deed  zieh  
 kennen  als  een  Portugees,  die  het  bevel  had  gevoerd  over  de  
 brigantijn  van  de  vloot  van  Francisco  de  Sä  welke  een  storm op  
 de  kust  van  Jata  had  geworpen,  ')  en  de  eenig  overgeblevene  
 van  hare  bemanning  was.  Daar  hij  zieh  slechts  uit  nood  aan  de  
 gebruiken  der  Siwaieten,  onder  wie  hij  leefde,  geschikt  had,  
 was  hij  verrukt  land-  en  geloofsgenooten  in  het  Javaansche  leger  
 te  vinden,  en  gaf  natuurlijk  de  verlangde  berichten. 
 De  Pangeran  van  Demak  verzamelde  nu  een  grooten  krijgs-  
 raad,  waarin  zieh  erge  oneenigheid  openbaarde  over  de  wijze  
 waarop  de  bestorming  der  stad  zou  beproefd  worden.  Gedurende  
 de  lange  onderhandeling  verlangde  de  Pangeran  zieh  met  een  
 betelpruim  te  verkwikken.  Zijn  beteldoosdrager,  een  nauw  tien-  
 jarige  knaap,  zoon  van  Pate  Pondang, regent van Soerabaja, was  
 zoodanig  met  zijne  aandacht  in  de  gevoerde  beraadslagingen  
 verdiept,  dat  hij  ook  op  het  herhaald  bevel  des  vorsten  geen  
 acht gaf, tot  eindelijk  een  der  rijksgrooten  hem  aan  een  slip  van  
 zijn  kleed  trok  en  op  het  verlangen  zijns  meesters  opmerkzaam  
 maakte.  De  knaap  liet  zieh  op  de  knie  neder,  de  doos  aan  den  
 Pangeran  voorhoudende,  die  hem,  met  de  vraag  of hij doof was,  
 zacht  op  het  hoofd  sloeg.  Trotsch  en ,  naar  de wijze der Javanen,  
 hoogst  prikkelbaar  op  het  punt  van  eer,  voelde de edelknaap zieh  
 diep  gekrenkt *),  en door wraakzucht vervoerd  greep  hij  een  klein  
 mes  dat  hij  in  den  gordel  droeg,  en  stak  het den Pangeran plot-  
 seling  in  het  hart,  zoodat  hij  onder  den  uitroep  „ik  sterf“  dood  
 ter aarde stortte. Groot was de ontsteltenis en schrik der aanwezigen.  
 De  knaap,  gevat  zijnde,  verklaarde  dat  de  eenige  reden  zijner  
 euveldaad  was,  dat  de  vorst  hem  als  een  hond  had  geslagen.  
 Hij  werd  daarop  levend  gespietst,  en in deze wreede straf moesten  
 ook  zijn  vader,  zijne  broeders  en  al zijne bloedverwanten deelen,  
 zoodat  zijn  geheele  geslacht  verdelgd  werd.  Het  lijk  des  Pange-  
 rans  werd,  op  raad  van  een der Portugeezen,  in eene met kalk en 
 *)  Zie  boven,  blz.  237. 
 2)  »De  Javanen,»  lezen  wij  bij  de  Barros,  Dec.  IV ,  liv.  I ,   c.  1 2 ,  «maken  amok  
 »bij  de  geringste  beleediging  en  beschouwen  de  aanraking  van  hun  voorhoofd  met  de  
 »hand  als  den  onvergeeflijksten  hoon.»